unr
N - No. 5
Zei u iets meneer?" fluisterde de veldwachter.
„Neen. Ik moest alleen maar lachen om het gezicht dat de dief
zal zetten, wanneer hij uit een van de vensters aan de voorzijde
komt opduiken en in jouw armen te land komt!"
„Ik dacht, dat het een raam aan den achterkant was," bracht
de andere man verbaasd in het midden.
„Dat was het ook, en als er inderdaad iemand is, moet hij
langs dien weg zijn binnengekomen. Daarom zou ik je willen
voorstellen, dat ik achter hem aan ga, den butler wakker maak
en den dief opjaag naar een van de vensters aan den voorkant,
waar jij klaar staat om hem in ontvangst te nemen. Ik zal
Shutter natuurlijk óók waarschuwen. Mijn vriend, die bij het
open raam aan de achterzijde staat, blijft daar, voor 't geval de
dief ons ontsnapt en een poging doet langs dien weg te ont
komen. Gelukkig dat ik gekleed ben op een vechtpartij," voegde
Bobby er lachend bij; „je zult je wel afvragen, waarom ik niet
in avondtoilet ben, maar de samenkomst bij Shutter was bet
gevolg van een toevallige ontmoeting, dus het komt er, wat
mij betreft, niet op aan, als 't op een kleinen veldslag uitdraait."
„Prachtig, meneer," viel de veldwachter hem opgewekt bij.
„Maar het ligt op mijn weg het huis binnen te gaan; u kunt
dan aan den voorkant op wacht gaan staan."
Bobby schudde het hoofd. Hij had dit voorzien en zich er op
voorbereid. „Je zult mevrouw doodsbang maken," protesteerde
hij. „Dames schrikken zich direct een ongeluk als ze 'n politie-
uniform zien. Het is heusch beter, dat je mij naar binnen laat
gaan."
Ofschoon hij voor zichzelf het gevoel had dat hij verkeerd
deed, gaf de veldwachter toe.
Weldra hadden ze het huis bereikt en de politie-agent stelde
zich zóó op, dat hij uitzicht had op de vensters aan den voor
kant en tegelijk ook de zijgevels in 't oog kon houden voor het
geval de dief of dieven d&ór een aftochtsweg zouden zoeken.
„Weest u voorzichtig, meneer," fluisterde hij tegen den jonge
man, „als ze gewapend zijn, zien die kerels er niets in om te
schieten."
„Ik denk niet, dat ze daar hun toevlucht toe zullen nemen.
Er is hun veel te veel aan gelegen veilig weg te komen, dan dat
ze het heele huis zullen alarmeeren met pistoolschoten. Dus tot
straks, veldwachter, succes ermee!"
Bobby verdeen om den hoek van het huis, vond het venster
van de provisiekamer, waardoor hij straks zijn weg had ge
nomen, nog steeds openstaan en weer hartelijk in zichzelf
lachend klom hij er door.
De veldwachter stond onbeweeglijk op zijn post; zijn ooren
gespitst om het minste geluid op te vangen, zijn oogen ge
spannen of er ook een venster openging. Maar hij zag niets en
het eenige dat hij hoorde was de stalklok, die kwart over éénen
sloeg. Het duurde tien minuten eer hij werkelijkongeduldig
begon te worden. Hij had zich overigens van den aanvang af
niet veel van het resultaat der expeditie voorgesteld; de jonge
man had waarschijnlijk '11 beetje overvloedig gedineerd en
was zich tengevolge daarvan dingen gaan verbeelden, die
niet precies strookten met de werkelijkheid. Terwijl hij er
over stond na te denken, wat hij nu verder zou doen, hoorde
hij heelemaal aan het einde van de oprijlaan het verwijderd
geluid van een passeerenden auto, die, voor zoover hij kon
vaststellen, over den straatweg reed, maar overigens was er
geen enkel teeken van leven op of bij het uitgestrekte land
goed van Hyram K. Shutter. Maar langzamerhand raakte het
geduld van den gemoedelijken beschermer van leven en
eigendom grondig uitgeput; hij ergerde zich over den jongeman
en over 't heele avontuur en maakte aanstalten zich naar de
voordeur te begeven om een uitlegging te vragen van deze
zonderlinge historie.
Op datzelfde oogenblik werd hij opgeschrikt door een
onverwacht geluid, het aanhoudend en doordringend luiden van
een electrischen bel of een telefoonschel wellicht. Het bellen
hield aan, terwijl hij haastig naar de voordeur lieptoen
hield het even plotseling op als het begonnen was. Hij hoorde
het gerammel van een deurketting, het klikken van sloten
de deur werd opengerukt en een gestalte rende de stoep af
naar de oprijlaan.
„Hé, veldwachter, ben jij daar?"
Hij herkende de stem, die heesch klonk van opwinding,
onmiddellijk. Het was de butler, Manning, en in een oogwenk
was de politie-agent naast hem.
„Wat is er?" vroeg hij. Hij knipte zijn zaklantaarn aan en
zag een korten, dikken man in een kamerjapon, die een
doodsbleek gezicht naar hem toewendde en toen voorover
wankelde. De veldwachter greep den vallenden man en hield
hem overeind.
„Bedaard maar aan, meneer Manning," kalmeerde hij.
„Houd u flink en probeer me te vertellen wat er aan de hand
is."
„Gelukkig dat je in de buurt bent!" Manning klemde zich in
wanhoop aan den politieman vast. „Er is iets met meneer!
Kom alsjeblieft direct mee naar binnen!"
Hij trok den veldwachter mee in de richting van de voordeur.
„Houdt u toch 'n beetje kalm, meneer Manning," verzocht de
ander nogmaals; hij dacht een oogenblik dat de butler krank
zinnig Was geworden. „Ik kom, maar kunt u me niet vertellen
wat er gebeurd is?"
De butler scheen echter alleen maar in staat een paar on
samenhangende woorden uit te stooten.
„Er is iets met meneer.meneer.Verder kwam er niets.
Toen hij in huis was, greep de veldwachter zijn begeleider
bij de schouders. „Beheersch u toch wat," drong hij voor den
derden keer aan. „Waar zit de schakelaar? Dat weet u beter dan
ik en vóór alles moeten we licht hebben."
Het bleek dat de butler, in zijn wanhöpigen angst, in het
donker naar de voordeur was gekomen.
Manning slaagde er in met een trillende hand den schakelaar
om te draaien en de vestibule baadde in licht.
„Dezen kant uit!" hijgde hij en hij ging den ander voor. Door
een tochtdeur kwamen zij in de groote hall, waar alle lampen
brandden. Hier drong het onmiddellijk tot den nog steeds ver
baasden veldwachter door, wat er eigenlijk gebeurd was;
haastig deed hij een paar stappen voorwaarts.
In een stoel bij den haard zat de in elkaar gedoken gestalte
van een vrouw in een goudkleurige kimono, haar blonde hoofd
gesteund in haar bevende handen. Op den grond, in het midden
van het vertrek, zag de veldwachter een man met een zijden
pyama en een kamerjapon van dezelfde stof aan; het lichaam
lag voorover; één arm was er onder gevouwen, de ander wijd-
qitgestrekt; de hand hield een automatisch pistool omklemd.
„Meneer," kwam het weer hijgend uit den mond van den
butler, terwijl hij naar de roerlooze gestalte op den grond wees,
„meneer Shutterhij is dood!"
De veldwachter knielde neer en legde een hand onder het
lichaam. Snel trok hij haar terug en zag, dat ze heelemaal
bebloed was. Toen stond hij weer op.
„Ik kan niets doen voor de inspecteur en de dokter er zijn,"
verklaarde hij, waarna hij zich tot de vrouw in den stoel
wendde. „Mevrouw!" Zijn toon klonk scherp. „Mevrouw Shutter!
Kunt u mij geen bijzonderheden hierover mededeelen?"
Een krampachtige snik was het eenige antwoord en de
beambte begreep, dat verder aandringen op dit oogenblik nutte
loos zou zijn.
„Waar is de telefoon?" richtte hij zich daarop tot den butler,
die nog steeds over al zijn ledematen beefde. De man wees naar
een schrijftafel in een hoek van de kamer; de veldwachter was
met een paar groote stappen op de aangeduide plaats en greep
den hoorn.
„Het politiebureau alstublieft," verzocht hij kortaf en een
oogenblik later was hij in gesprek met den wachthebbenden
agent.
„Met veldwachter Henty. Vraag den inspecteur direct naar
Trend Hall te komen; zeg, dat er ook een dokter moet zijn en
n paar agenten. Meneer Shutter is vermoord, doodgeschoten
of doodgestoken, dat kan ik nog niet uitmaken. Vraag of ze 'n
beetje voortmaken."
Hij legde den hoorn weer op het toestel en ging nogmaals
op de vrouw in den stoel toe.
„Kom, mevrouw," drong hij aan, „kunt u me nu heelemaal
geen bijzonderheden vertellen?"
UIT HET ENGE