Uaafi eenb tecAtvaatdigen.
No. 25
VRIJDAG 20 NOVEMBER 1931
631
Eindelijk kwam de inspecteur, Henty en Manning terug.
„Niets te vinden," zei eerstgenoemde teleurgesteld, „maar
natuurlijk, hij was in een auto en is nu natuurlijk al mijlen ver.
Ik w il wel graag zijn signalement van je hooren, Henty, want je
moet hem bij het licht van je lantaarn goed opgenomen
hebben."
„Zeker, meneer. Hij was meer dan middelmatig groot, slank
en mager; hij had een goedzittend grijs pak aan, zwarte
schoenen en droeg een slappen hoed. Voor zoover ik kon zien
had hij bruin haar, donker-grijze oogen, zijn gezicht was bleek;
rechten neus er. grooten mond en hij sprak buitengewoon
beschaafd. In elk opzicht het type van een heer."
„Dus dat komt hierop neer, dat hij er uitziet als honderd
andere beschaafde jongelui," meende de inspecteur droog. „Heb
je geen bijzondere kenmerken waargenomen? Litteeken,
moedervlek, ontbrekende vinger of iets van dien aard?"
„Neen, meneer."
„Je zei dat de hekken gesloten waren. Toen wij passeerden
stonden ze open."
„Ze waren gesloten, meneer; dus hij moet er öf een sleutel
van hebben gehad, öf een looper."
„Er zijn maar twee sleutels, inspecteur," mengde de butler
zich in het gesprek. „Meneer Shutter had den eenen en de
andere is onder berusting van Henty."
De butler werd naar Shutter's kamer gestuurd en kwam
weldra met den sleutel van den vermoorde terug.
„Dus de eenige verklaring is, dat onze vriend een looper
heeft gebruikt," verklaarde Renfrew. „En nu, mevrouw" hij
richtte zich tot Evangeline „u hebt Henty's beschrijving van
den jongeman gehoord; hebt u misschien toevallig gezien, ik
bedoel, hebt u vannacht misschien door een of ander toeval
een glimp van hem gekregen, hetzij vóór-, hetzij nadat u uw
man vond? Zijn auto kwam uit de richting van het huis, toen
de veldwachter hem ontmoette, dus hij moet in de nabijheid
van de villa of wellicht zelfs binnen zijn geweest, korten tijd
voor het misdrijf gepleegd werd."
Een ondeelbaar oogenblik aarzelde Evangeline; toen schudde
ze langzaam het hoofd.
„Neen," zei ze, „ik heb niets of niemand gezien."
Een klok in de hall sloeg twee uur.
V. HET DERDE UUR.
Sylvestre Dimmock had getaxeerd, dat hij dien avond
omstreeks half twaalf op Villa „Trend" zou arriveeren en
ongetwijfeld zou hij daar ook op dien tijd aangekomen zijn, als
hij niet volkomen had vergeten, dat hij daarvoor om half tien
of tien uur op z'n laatst zijn atelier in Londen moest verlaten.
Maar inplaats van dit te doen, raakte hij verdiept in een boek
over kunst, en toen hij, midden in een interessant hoofdstuk,
zich opeens bewust werd dat een klok het halve uur sloeg, keek
hij op en kwam tot de conclusie dat het niet half tien, maar
half tw aalf was.
Hij sprong op, haastte zich naar de garage, waar hij zijn auto
stalde en zette koers naar Trendham. Hij ging een paar dagen
doorbrengen bij zijn vader, rustend geneesheer en weduwnaar,
die een paar mijlen buiten Trendham woonde in een aardige
villa, die hij daar had laten neerzetten voor zichzelf en voor
zijn zoon een kunstschilder wanneer deze tijd en lust had
over te komen.
Sylvestre rekende thans uit, dat hij, nu hij even over half
twaalf uit Londen was weggereden, tegen kwart over eenen
aan de villa van zijn vader moest zijn. En ook déze berekening
zou zijn uitgekomen, als hij niet wéér het slachtoffer van zijn
verstrooidheid was geworden en, verdiept in zijn gepeinzen,
een verkeerden weg was ingeslagen en een paar mijlen had
omgereden, eer het tot zijn besef doordrong, dat hij van het
rechte pad was afgeweken. Dientengevolge was het twee uur
in den vroegen ochtend, toen hij door Trendham tufte en daariia
over den straatweg, die allereerst voerde langs Trend Hall, het
buiten van een van zijn heftigste antipathieën, den heer Hyram
K. Shutter. Het eenige excuus, dat Shutter, naar Sylvestre's
innigste overtuiging, voor zijn aanwezigheid in deze streek zou
kunnen aanvoeren, was het bezit van een allerliefste en buiten
gewoon mooie echtgenoote.
Vervolgens ging die w eg langs Sir Anthony Havden's stijlvolle
antieke behuizing, de „Grange" en tenslotte langs „Barnes",
het verblijf van een tweetal heeren, die Sylvestre, zoo dikwijls
hij aan hen dacht, met diepen afkeer, om niet te zeggen
walging, vervulden.
De villa van Sylvestre's vader lag tusschen Trend Hall en de
„Cuange", maar eer hij daar was, zelfs verscheidene mijlen
voor hij Trendham bereikte, gebeurde er iets: hij scheen van
avond nu eenmaal veroordeeld om alle denkbare tegenspoeden
te hebben, dacht de jonge man. Een groote vrachtauto kwam hem
tegemoet, die blijkbaar bestuurd werd door iemand, die door
den overvloed van alcohol alle controle over zich zelf en zijn
wagen had verloren, en alleen door bijna in een sloot te rijden,
kon Sylvestre ontkomen aan het gevaar vermorzeld te worden.
Hij luchtte zijn hart door een serie van niet voor herhaling
vatbare verwenschingen te slingeren in de richting van den
vrachtwagen, die al spoedig om een bocht van den weg ver
dwenen was. Hij reed verder en ontmoette verder geen enkel
voertuig, tot hij, op ongeveer een mijl afstand van zijns vaders
huis, met een ruk stopte naast een two-seater, waarvan de
vermoedelijke chauffeur en tevens eenige inzittende beweging
loos-uitgestrekt op den weg lag. Daar hij geen ander vervoer
middel op den weg gezien had en de two-seater uit dezelfde
richting was gekomen als waaruit hij kwam, veronderstelde
Sylvestre, dat de dronken chauffeur van den vrachtauto niet
vreemd was aan dit incident en dat dit al eenigen tijd tevoren
moest hebben plaats gehad. De jongeman had thans alle
filosofische en artistieke verstrooidheid van zich afgeworpen
en besefte, dat het op zijn weg lag het een of ander te doen,
iets waarvan hij, als het iets anders betrof dan schilderen, in 't
algemeen geen bijzondere vriend was.
Hij stapte uit en onderzocht bij het licht van zijn koplampen
de onbeweeglijke gestalte. Hij ontdekte al spoedig, dat de
bestuurder van het autootje niet dood was, maar bewusteloos
door een hevigen slag op het hoofd. Vervolgens dat het slacht
offer een jongeman met een prettig uiterlijk was en dat hij, zelfs
wanneer hij spoedig tot bewustzijn kwam, niet in staat zou zijn
te chauffeeren, gesteld al dat zijn wagen nog bestuurbaar was
Er zat niets anders op dan den gewonde in zijn eigen auto mee
te nemen naar zijn vader, opdat deze een deskundig onderzoek
zou kunnen instellen.
Terwijl Sylvestre tot deze conclusie kwam, bewoog de be-
wustelooze zich even; de schilder sloeg zijn armen om het
tengere lichaam en trachtte het op te tillen.
Wordt voortgezet)
V r-