EEN DORPSIDYLLE UIT
DEN GOEDEN OUDEN TIJD
UIT HET ENCELSCH DOOR CEORCE WODEN
EMBER 1931
617
VRIJDAG
COMPLEET ^e hinderen vonden het prettig naar grootmoeder te
VE RHA A I Saan- In den tuin waren kruisbessen, frambozen en
appels, al naar gelang van het seizoener was een wei
land met 'n beek, waarin dartele vischjes heen en weer
schoten binnenshuis waren altijd heel veel lekkernijen om van te genieten en
zonderlinge oude platenboeken om te bekijken en daar was óók overgroot
moeder. Ze liepen bedaard, voorzichtig haast, achter grootmoeder de kleine
zitkamer binnen waar het oude dametje bij voorkeur zat en hun geest was
vervuld van 'n mengsel van eerbied, ondeugendheid, nieuwsgierigheid en een
eigenaardig soort opwinding. Als overgrootmoeder sliep moesten ze weer
weggaan om haar niet te storen.
Het was haast griezelig te bedenken hoe oud overgrootmoeder was. Zij
herinnerde zich den Krimoorlog en nog een heeleboel meer, waar je alleen
maar in geschiedenisboeken over leestmaar tegenwoordig praatte zij niet
zoo heel veel meer. Zij zat maar al te vaak te dommelen in haar gemakkelijken
stoel bij den haard, klein en ineengedoken met haar shawl om de smalle schou
ders en gerimpeld als een winterappel. Maar wannéér zij sprak was het prach
tig en wanneer zij een van haar oude verhalen deed, die de kinderen al kenden,
óok dan was het prachtig. Dan was het of ze plotseling vijftig jaar jonger werd,
zoo levendig en boeiend vertelde ze.
Zij konden niet begrijpen dat overgrootmoeder eens mooi geweest was.
Zij herkenden haar niet in het geschilderde portret, dat iedere bezoeker be
wonderde de jongedame met de lichtblonde haren en met een hoepelrok,
zooals ze gedragen werden in die langvervlogen tijden, die volkomen buiten
hun jeugdig voorstellingsvermogen vielen, maar als je overgrootmoeder nü
met het portret vergeleek
De kinderen lachten bij de ongerijmde gedachte.
„Droeg u dat afschuwelijke ding heusch vroeg Ann, die naar over
grootmoeder was genoemd en daarom haar bijzondere gunstelinge was.
„Den hoepelrok?" vroeg de oude vrouw. „Waarom niet, lieveling? Het
stond mooi, want crinolines waren toen mode I"
„Maar wat 'n onhandelbaar meubel 1" protesteerden de kinderen. „U
kon er niets mee doen. U kon niet.
„Boompjeklimmen bijvoorbeeld," opperde overgrootmoeder. Ze schudde
van het lachen en maakte daarbij zonderlinge snuivende en snerpende geluiden,
die de kinderen altijd weer verschrikten. Maar zij slaagde erin hen weer op
hun gemak te zetten met de aankondiging
„Ik zal jullie een verhaal vertellen uit den tijd dat de crinoline in de mode
kwam.... een schoolvriendin van me...."
Overgrootmoeder moest ophouden, want ze schudde nog telkens van den
lach. De kinderen moesten haar op haar schouders kloppen om haar tot be
daren te brengen en de kussens van haar stoel goed leggen, vóór zij verder kon
gaan.
Maria's vader was 'n ontzettend strenge man en zijn kinderen vreesden
hem. De kunst om liefde te wekken verstond hij niet. Hun moeder was dood.
Maria's jonge hoofdje was vol van wat haar vader smalend onzin noemde.
Ze keek naar de heuvels van Schotland en zag voor haar geestesoog de tafe-
reelen, die de groote Sir Walter Scott in zijn bonte historische verhalen had
beschreven en die gegrift stonden in haar ziel. Ze droomden droomen-vol-
romantiek, veel zonniger dan het kleurlooze saaie leven in het huis van haar
vader en ze smachtte naar een avontuur, dat afwisseling en spanning zou
brengen in haar eentonig bestaan.
Eindelijk kreeg ze haar kans. Toen zij zeventien was, kwam haar tante
Jane uit Londen en nam Maria mee om haar vacantie in de hoofdstad door te
brengen. Het meisje was verbluft en bekoord tegelijk spoorwegen, gas,
theaters, allerlei wondere heerlijkheden die zij in haar sombere jeugd tot nog
toe had moeten missen en waarnaar zij in stilte had verlangd en zij was erg
bedroefd toen zij weer weg moest. Toch, toen zij het oude huis tusschen de
pijn hoornen in een nevel van regen terugzag, stonden er tranen in haar oogen.
Zij hield méér van het oude huis dan zij zelf ooit had vermoed en was blij er
weer te zijn. Maar tegen haar zusters zei ze triomfantelijk en verrukt„O,
er gaat niets boven Londen. Het is er in één woord schitterend." En toen zij
verteld had van de wonderen die zij had gezien en hun den nieuwen hoepelrok,
dien zij in haar koffer had meegebracht, had laten zien, geloofden zij haar met
afgunst In 't hart.
De zusters hadden nooit een crinoline gezien. Zij hadden er van gehoord,
natuurlijk, en er in de courant uit Glasgow van gelezen, maar de mode deed
nooit snel haar intocht in hun dorp, dat weggedoken lag tusschen de heuvels
en als zij er eindelijk was aangeland, gaf dit vaak genoeg aanleiding tot schan
daal en verzet.
„Weet vader het vroeg Betty.
„Hij zal nooit goedvinden dat je het draagt," meende Meg. Zij was het
bangst van allen voor haar moeilijken, stroeven vader.
Maria protesteerde „De japon is allerliefst. Het is de laatste mode."
Zij deed den hoepelrok aan om hun te laten zien hoe mooi hij was en
terwijl zij liep, liet zij de plooien heen en weer zwaaien, zooals de voorname
dames deden. Maar toen zij daar zoo deftig rondstapte, schrokken zij op bij
ieder geluid, hun harten klopten heftig, bevreesd als ze waren, dat hun vader
naar boven zou komen en hen betrappen bij wat hij in zijn norschheid als een
wuft en ijdcl spel zou beschimpen.
Maar op den duur schonk het toch geen voldoening het nieuwe pronk
stuk alleen maar in stilte aan te doen. Maria besloot zich er in het openbaar
mede te vertoonen en als dat onherstelbare eenmaal was geschied, zou haar
vader niet in staat zijn een tweede demonstratie te beletten zonder schandaal
te veroorzaken en zelfs al dééd hij dat, dan zouden toch binnen een week vrijwel
alle vrouwen uit het dorp hun toilet met een crinoline verrijkt hebben en zij
de hare verder rustig kunnen dragen.
Maar de hoepelrok was niet het eenige geheim in huis. Maria's oudste
zuster Meg was verliefd op den jongen dominee van de „groote" kerk. Haar
vader wist dat natuurlijk nietzij zou het hem nooit durven vertellen, want
hij was een ijverig, haast dweepziek aanhanger van de „kleine" kerk. Onge
lukkig voor Meg wist de jonge predikant het evenmin en zij kon het hem ook
niet vertellen zij kon niet eens naar zijn kerk gaan het heele dorp zou het
weten eer de Zondag voorbij was en haar vader zou haar misschien slaan, on
danks het feit dat zij al twintig jaar was. Want vader was een hardhandig
opvoeder.
Meg's probleem was ook in ander opzicht gecompliceerd. Een eindweegs
verder tusschen de heuvels woonden de Fenwicks reeds gedurende een reeks
van geslachten en kapitein Logan Fenwick had Meg en Maria gezien toen hij
door het dorp reed. Hij was commandant geweest van de 49ste compagnie,
bij Inkerman gewond en toen gepensionneerd een jolige robuuste ijzervreter
met een paar heldere oogen en een bruin-verbrand gezicht, ongetrouwd, en
niet heelemaal ten onrechte in het bezit van de reputatie van een meisjesgek.
Meg, die drommels goed wist dat zij lang niet leelijk was, had kennis met hem
gemaakt bij een van de vele tochten die hij te paard door den omtrek deed-
want bij haar vader in huis komen mocht dit vroolijke heerschap niet en
Meg had niet alleen 'n knap gezicht, maar ook 'n licht-ontvlambaar hartje
Meg's vader betrapte hen in den tuin. Maria heeft nooit geweten wót
hij precies had gezegd, want het drama speelde zich af, terwijl zij bij haar
tante in Londen was. Meg wilde het niet vertellen de vernedering was te
groot geweest. Trouwens, de jonge predikant Mr. Rogers was inmiddels op
het tooneel verschenen en Meg wilde Kapitein Fenwick vergeten. Maria hoorde
het verhaal van de huishoudster en van Betty, haar jongere zuster, een pracht-
verhaal, zooals het haar in kleuren en geuren gedaan werd.
Maria wilde haar zuster helpen, natuurlijk ofschoon de geest van verzet
tegen haar vader niet vreemd was aan haar verlangen. Zij was vastbesloten
haar crinoline te dragen, maar het was onmogelijk daarmee naar de kerk te
gaan in gezelschap van haar vader. Tóch moest ze zich er èrgens mee vertoo
nen hoe dan ook en Meg's vurige wensch om met Mr. Rogers, den predi
kant, In aanraking te komen, bracht Maria op een lumineus idee waarom zou
den zij niet naar de „groote" kerk gaan
»Wij gaan samen," stelde zij haar zuster voor.
„Vader zal het ons nooit vergeven," stamelde Meg onthutst.
Maria was in haar hart óók bang, maar zij wilde nu eenmaal alles op haren
en snaren zetten.
„Wij zullen zorgen dat Mr. Rogers ons naar huis brengt."
Meg voelde er niet veel voor. Zij had een erg-bangelijke natuur. Maria
hoonde haar en nam een heel regiment dappere besluiten, maar zij wist
heel goed, dat zij toch niet den moed zou hebben alleen te gaan.
De jeugdige Betty had nog nooit een geheim te bewaren gehad en met
dit op haar hart verkeerde zij zoo in spanning en voelde zij zich zoo gewichtig,
dat zij het iemand moest vertellen wilde zij niet barsten. Voor haar was het
alleen maar een grap. Dus toen Kapitein Fenwick een praatje met haar
maakte en zij binnen vijf minuten vrienden waren en hij haar tot bezegeling
van hun vriendschap het nest van een waterspreeuw had laten zien, vertelde
zij hem van Maria's crinoline en van Meg en Mr. Rogers. Het was eruit eer
Betty besefte, dat zij bezig was geheimen te verklappen. „En wat 't mooiste
van alles is," voegde zij eraan toe, „Maria gaat Zondag ermee naar de kerk,
naar de gróóte kerk."
Kapitein Fenwick beloofde ook van de partij te zullen zijn en liet de arme
Betty van hóór kant beloven, dat zij daarvan niets zou zeggen. Dat was
haar straf voor het uitflappen van geheimen zij kreeg nog een geheim méér
om over te zwijgen.
Op haar weg naar huis kwam zij langs de groote kerk. De deur stond open
en Betty gluurde naar binnen. Ze kon niet veel zien van de plaats waar zij
stond, alleen dat de kerk leeg was. Door nieuwsgierigheid gedreven ging ze
naar binnen, op haar teenen, en toen kreeg Mr. Rogers haar opeens in de gaten.
Zij moest wel wat zeggen om haar aanwezigheid te verklaren en zij was zoo
verschrikt en in de war dat zij stotterde „Ik wilde maar even 'n kijkje nemen,
omdat wij Zondag hier komen, ziet u."
En toen het ijs eenmaal gebroken was, kon zij niet meer ophouden. Rate
lend als een molenrad vertelde zij hem van haar vader, van kapitein Fenwick,
van Meg, van Maria en van den hoepelrok, en hoe radder zij praatte om den
last van geheimzinnigheid van haar gemoed te wentelen, hoe zwaarder deze