Ofi dg sluis tg $paa*ndam. No. 26 VRIJDAG 27 NOVEMBER 1931 651 Hij wankelde door de kamer en schreeuwde dat hij blind was. Ik hoor zijn geschreeuw nóg, nacht en dag klinkt het in mijn ooren. Gelukkig verloor ik toen het bewustzijn. Ze brachten hem naar zijn moeder en den vol genden dag vertrokken Claude en ik.... Mijn oom wist alles zoo te schikken en te plooien, dat Claude nooit iets te weten is geko men De vermoeide stem zweeg en juffrouw Dris coll keek naar mevrouw Denison met een blik vol afkeer. „Je bent een ver dorven vrouw, Judith," zei zij somber. Judith bewoog zich onrustig in haar stoel heen en weer. „O, dacht je, dat ik er niet voor geboet heb riep ze uit. „Begrijp je niet, dat sinds dien dag mijn leven een hel van angst is geweest Van angst, dat Claude iets te weten zou komen Angst, dat ik op een dag in wer kelijkheid zal zien, waar ik iederen nacht van droomhet blinde ge zicht van Marquez, half- weggevreten door de vi- riool Ik zeg je, Mary, dat hij als een spook door dit huis rondwaart en a!s ik hem plotseling voor me zag, zou ik sterven!" In haar opwinding had haar stem luid geklonken en haar laatste woorden echoden door de hall. Toen viel er een stilte en vingen hun gespannen ooren een zwak geluid van buiten op. Het tikken van een stok langs de veranda. Juffrouw Driscoll keek om en ontdekte de gestalte van een man aan den anderen kant van het gordijn. Zij kon zijn gezicht niet zien, want hij stond met den rug naar het licht. Zij stond snei op, nog onder den ban van Judith Denison's vreemd en huiveringwekkend verhaal en trok het gordijn opzij. Maar oogenblikkelijk deinsde zij in doodsangst terug en sloeg de handen tegen het voorhoofd. Het onmogelijke was werkelijkheid geworden de tijger was herleefd. Tegenover haar stond een man, heel donker van kleur, de onder ste helft van zijn gezicht letterlijk weggevreten, de andere helft overschaduwd door een groene klep. Hij sprak met een zeldzaam zachte stem, terwijl hij de „s" uitsprak als een slang, die siste. „Woont mevrouw Denison hier Een innerlijke stem dreef juffrouw Driscoll tot een poging om mevrouw Denison te beschermen. „Neen," antwoordde zij. „U bent aan een verkeerd adres." I Werkelijk De zachte stem drukte niet anders dan beleefde spijt uit. „Mag ik dan vragen, wie hier wél woont „Ik," verklaarde juffrouw Driscoll. „Mijn naam is Driscoll „Neemt u me dan niet kwalijk, dat ik u heb lastig gevallen. Ze hebben mij aan het station blijkbaar een verkeerd adres gegeven. Zou het erg onbe scheiden zijn als ik vroeg of ik even binnen mag komen om uit te rusten De heuvel is steil. Maar u zult me moeten leiden, want zooals u ziet, ben ik blind." Hij wachtte niet op antwoord, maar lichtte een punt van het gordijn op en stapte de hall binnen, niet vrijpostig, maar alsof juffrouw Driscoll terzijde was gegaan om hem door te laten. Hij tastte met zijn stok over den grond tot de plaats waar Judith Denison in ademlooze beklemming zat, haar handen als verstijfd om de leuning van haar stoel. „Is hier een stoel vroeg hij, en terwijl hij sprak raakte zijn uitgestrekte arm de leuning van een en bevoelde hij de bekleeding. Juffrouw Driscoll keek als verlamd toe. Toen, met inspanning van al de geestkracht, die haar was overgebleven, greep zij een van zijn mouwen beet en trok hem naar haar eigen stoel, waarin hij zich liet neervallen. Tegenover hem zat mevrouw Denison, haar gezicht een onbeweeglijk masker van starren angst, met wijdopen oogen starend naar zijn geschonden gezicht. Zij zweeg haar keel was toegesnoerd en alleen haar geagiteerde adem, als van een opgejaagd dier, was hoorbaar. „Is er nog iemand hier?", vroeg hij plotseling. „Mijn gehoor is heel scherp ik hoor iemand ademen." „O," hijgde juffrouw Driscoll, en brak abrupt af. Toen ging zij. moediger voort „Dat is mijn hond, hij heeft gerend.. „Ik wil wel goede vrienden worden met uw hond," hernam de vrien delijke stem. „Waar is hij Hij strekte zijn hand uit in de richting van den stoel van mevrouw Denison, maar laag, alsof hij naar een hond tastte. Zij kromp nog verder terug, maar haar verbijsterde oogen kon zij niet van zijn gezicht afwenden. „Mijnmijn hond sluit geen vriendschap met vreemden," zei juffrouw Driscoll zwakjes. „Misschien doet u beter hem met rust te faten." „Misschien," stem de de ander toe. „Het is altijd onverstandig om het gevaar te zoeken. U zegt, dat er hier in de buurt geen familie Denison woont?" „Neen. Zij zijn een jaar geleden weggegaan, en ik weet niet waarheen." „Jammer. Ik moet over een half uur den trein weer halen en heb dus geen gelegenheid om inlichtingen in te winnen." Onwillekeurig kwam er een lange zucht van verlichting over Judith Denison's lippen. En op zijn fluweelig- vriendelijke manier ging hij voort r „Maar ik ben van plan terug te komen, als ik meer tijd heb om mijn onderzoek voort te zetten. Zou u het brutaal van mij vinden, als ik u vroeg een blinde op den goeden weg naar het station te helpen Ik moet nu weggaan als ik den trein nog wil halen." Hij stond op en zocht naar zijn stok. Juffrouw Driscoll gaf hem dien en leidde hem, met afgewend gezicht, tot het gordijn. Toen zij daar gekomen waren, deed een geluid uit de kamer de gezelschapsdame zich omdraaien. Judith Denison was van haar stoel gegleden en lag zielig-in-elkaar op het tijgervel. „Er viel zeker iets?" zei de vreemdeling en deed weer een onzekeren stap de kamer in. „Neen, neen," riep juffrouw Driscoll ontzet. „Het is alleen maar een stuk zij, dat van de tafel geschoven is. Kom, u moet voortmaken, anders mist u uw trein nog." Zij leidde hem de treden af en langs het smalle pad, dat van den heuvel omlaag voerde. Terwijl zij daar liepen, leek het haar alsof de atmosfeer nog drukkender en loomer was dan eerder op den middag. Aan den voet van den heuvel stonden zij stil. „Als u te kiezen had," vroeg de blinde opeens, „zoudt u dan het lichaam martelen of de ziel Zij keek hem aan, onthutst en buiten staat te antwoorden, en toen, tot haar onuitsprekelijken afschuw, begon hij de banden van de klep. die het bovenste deel van zijn gezicht overhuifde, los te maken. „Doe het niet af," smeekte zij. „Ik kón niet meer verdragen, ik kan niet 1" Met een vlugge beweging deed hij de klep af en zij zag, dat het vitriool alleen het onderste gedeelte van zijn gezicht had vernield. Het bovenste deel en zijn oogen waren niet aangetast. „Wót hijgde zij. „U bent heelemaal niet blind Hij glimlachte, een glimlach, die haar een rilling door de leden joeg. „Ik heb mij gewroken," zei de streelend-zachte stem. „Vijf eindelooze jaren heb ik haar ziel gefolterd met doodsangst, en vanmiddag terwijl zij dacht dat ik blind was heb ik mijn oogen geen seconde van haar af gehad. Als ik pijn heb, en verdriet omdat de menschen zich van mij afkeeren, zal ik mij hóór gezicht herinneren en dat zal mij troost geven. En de rest van haar leven zal een hel zijn, want zij zal weten dat ze me altijd kan terug verwachten Hij draaide zich om en liep met veerkrachtige passen in de richting van het station.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 11