ZIJN DURE PLICHT
^AN EC^
654
VRIJDAG 27 NOVEMBER 1931
No. 26
Kapitein Manders stond op de brug van zijn
schip en staarde in den mist, die over den
Atlantischen Oceaan hing. Het was laat in
den namiddag. Het druipende dek lag verlaten.
Alleen de man op den uitkijk was op zijn post.
Ondanks die sombere omgeving voelde kapitein
Manders zich gelukkig, want in een der eerste klas
hutten van het groote schip bevond zich Tine van
Dalen, die hij in Indië had leeren kennen en die nu
mee naar Holland ging als zijn jonggetrouwde
vrouw. Hun woning in Rotterdam
De officier van de wacht onderbrak zijn over
peinzingen door de sirene te laten loeien. De mist
was veel dikker geworden. Toen het waarschuwend
geluid verstomde, spande de kapitein zijn ooren
tot luisteren in. Maar hij hoorde niets. Hij ging
naar den stuurman toe.
„Waar waren we een uur geleden, Boenders?"
„Twaalf honderd acht mijl ten oosten van Sandy
Hook, kapitein, gewone koers."
„Nog berichten van Daalman
„Neen, kapitein."
Langzaam en nadenkend verliet de kapitein de
brug en begaf zich naar den marconist.
„Oenavond, Daalman, soms nog gehoord,
of er andere schepen in de buurt zijn
„Jawel, kapitein.... hier hebt u de lijst met
hun positie."
De kapitein nam het papier aan en bekeek het
aandachtig. Er stonden heel wat namen van sche
pen op met de plaatsen, waar ze zich op zee bevon
den. In zijn gedachten stelde hij zich die schepen
voor op hun plaats ten opzichte van zijn eigen
schip. Buiten joeg de wind dikke nevelsluiers over
het schip en loeide de sirene oorverdoovend.
Plotseling schrokken beiden. Het regelmatige
slaan der machines werd opeens langzamer. Met
een kort knikje stapte de kapitein de hut uit en be
gaf zich nu naar de brug.
„Het werd zoo dik, dat ik halve kracht ben gaan
stoomen, kapitein," zei de stuurman rustig.
„Uitstekend, Boenders. Volgens de draadlooze
is er wel geen schip in de buurt maar.
Hij voleindigde den zin niet, maar ging naar be
neden, om Tine in haar hut te bezoeken. Op zijn
kloppen werd binnen geroepen. Zijn jong vrouwtje
stond stralend voor hem, een beetje onvast op haar
beenen, door de deining van het schip. Hij stak
haar de hand toe en ze begon eventjes te blozen.
Een oude dame, die de hut met haar deelde, omdat
er zooveel passagiers waren, keek even op en telde
dan verder de steken van haar breiwerk.
„We zijn langzamer gaan varen, niet Henk?"
vroeg zijn vrouw.
„Wegens den mist," antwoordde hij, haar hand
vasthoudend. „Die is nog al dik, zie je en we loopen
liever.. ik heb liever geen ongelukken."
Ze hief lachend haar gelaat naar hem op.
„Tantetje.... ik noem haar altijd zoo, omdat
ze zoo lief voor me isergert er zich heusch
niet aan," zei ze en hij boog zich naar haar toe om
een kus te geven. Het oude dametje telde steken
en glimlachte heel even. Maar de beide jonge
menschen zagen het niet.
„We zullen op die manier wel over tijd aan
komen, niet vroeg Tine.
„Als het zoo blijft, ja," antwoordde hij ernstig.
„En hier in de buurt hangt de mist soms dagen
laug."
„En durf je nu niet eens vlugger te stoomen,
om eerder met me thuis te zijn
„Je bent toch bij me Ja, als je op me zat te
wachten, dan zou ik in de verleiding kunnen
komen
„Alleen maar in de verleiding
„Dat moet je me eigenlijk niet vragen, liefste.
Ik zou mijn geluk.ons geluk ook té duur kun
nen koopen."
Ze stonden even zwijgend bijeen, tot hij zei
„Kom, ik moet naar de brug, kindje, als je zin
hebt om een uurtje aan dek te komen, haal dan
een zuidwester en oliejas uit mijn hut. Of laat de
hofmeester het maar voor je doen. Daag
Op de brug nam hij de leiding weer op zich.
En terwijl hij werktuiglijk in den mist voor zich
DOOR -
uit staarde, berekende hij in gedachten de positie
der schepen om hem heen. Dé wacht werd afgelost,
maar Manders bleef op de brug, nu en dan het
kompas en de richting controleerend.
Het was over achten, toen Tine de brug opkwam
en, naast hem staande, zwijgènd haar arm door de
zijne stak.
„Ik zou er niets van moeten hebben, om kapi
tein te wezen," fluisterde ze. „Je moogt, lijkt het
wel, niet op of om kijken. Je zag me niet eens aan
komen."
„Als er gevaar is, ligt het vóór, niet achter ons,"
zei hij somber.
Ze verstond hem opzettelijk verkeerd en haar
handje in de zijne verstoppend, zei ze „Vóór ons?
Vóór ons ligt toch Holland en ons huis enen
alles
Hij keek haar even heel teeder aan, maar richtte
terstond zijn blikken weer op de mistige zee. Met
een vragende uitdrukking op het gelaat bestu
deerde de jonge vrouw den man naast haar. Ze
begreep hem nog niet heplemaal. Ze hadden elkaar
eigenlijk nog zoo weinig en zoo bij tusschenpoozen
gezien, dat ze zich afvroeg, hoe het in hun huwe
lijksleven toch wel gaan moest. Ze verlangde er
naar hem te vertroetelen en te liefkoozen, maar
hoe zou dat mogelijk zijn bij zoo'n stoeren, rustigen
en zwijgzamen man? Maar toch voelde ze, hoe lief
ze hem had en om hetzelfde van hem te hooren,
vroeg ze opeens
„Als er iets.... zou gebeuren.... dan nam je
me toch zekér in je eigen boot mee
Zonder haar aan te zien gaf hij antwoord.
„Als er iets gebeurt, dan zal er voor mij geen
plaats zijn. Weet je niet, dat we zooveel menschen
dit keer aan boord hebben, dat ze lang niet in de
booten kunnen Zeker de bemanning niet
„Ohmoeten ze danverdrinken
„Nee.... daarom blijf ik juist hier.... om te
zorgen, dat er niets gebeurt
„Ik zal vannacht toch wel geen oog dicht kun
nen doen, met die brullende stoomfluit. Ik denk,
dat ik maar bij je zal blijven op de brug. Tantetje
is al naar bed, denk ik."
Langzaam aan begon ze zich te gewennen aan
haar sombere omgeving. Ze zag de zeeën uit het
duister opkomen en breken tegen den hoogen boeg
van het schip. De wind deed haar wangen gloeien
en boven alles uit loeide het zware geluid der
sirene over de onmetelijke zee. Ze bemerkte nauwe
lijks, dat de marconist zachtjes met een boodschap
op de brug kwam. Manders nam het marconigram
van hem aan, liep naar de kaartenkamer en las het
bij het overkapte lampje, dat daar brandde.
„De Ostrich is tien mijlen van ons af," zei hij,
terugkomend.
„En weten ze op dat schip, jlat wij hier zijn?"
vroeg zij, zijn hand grijpend.
„Neen, ze waren juist bezig hun positie naar
New-York te seinen. Ik heb tegen Daalman gezegd,
dat hij probeeren moest verbinding met hen te
krijgen. Maar we moeten ondertusschen erg op
passen."
„Hoe lang duurt het nog, voordat we dat schip
passeeren
„Misschien twintig minuten, misschien een half
uur.'t kan ook tien minuten zijn, als ze geen
vaart geminderd hebben voor den mist. Het vaart
op New York." Ze luisterden met alle aandacht
in de rustpoozen van hun eigen sirene naar eenig
teeken van de Ostrich. Tine drong zich onwille
keurig dichter tegen haar man aan. Voor het e»rst
voelde ze iets van de groote verantwoordelijkheid,
die op hem rustte.
„Het kan wel een mijl of tien noordelijk van ons
zijn," bemerkte Manders na een poosje - „maar uit
de vorige positie af te leiden, moet het wel al heel
dicht bij ons zijn."
Op dat oogenblik klonk uit de verte een zwak
geluid. De sirene loeide. Er kwam antwoord.
Kapitein Manders liet de hand van Tine los en
stapte rustig naar de scheepstelegraaf. Langzaam
trok hij het handle over tot op „stop". Het groote
schip lag stil, deinend op de lange golven. Toen
gilde de stoomfluit. Vlak voor den boeg klonk een
donderend geloei. De machines sloegen achteruit.
Uit den donkeren mist doemde een groot gevaarte
op met lange rijen lichtpunten. De Ostrich pas
seerde vlak voor den boeg.
Het gevaar was geweken. „Houd maar halve
krachtzei Manders bedaard.
Zonder verder iets te zeggen, kwam hij naar Tine
terug en nam haar bij de hand.
„Zou je nu nu niet beter doen-met naar beneden
te gaan en wat slapen
„Hinder ik je dan, Henk?"
„Nee, dat niet. Maar ik zou liever hebben, dat je
rustig te slapen lag. Ik blijf immers hier Je kunt
veilig gaan, hoor."
Toen ze weg was, bleef Manders langen tijd roer
loos staan. En haar vraag, wat hij doen zou, als
er een ongeluk gebeurde, wilde hem niet uit zijn
gedachten. Het was nu ook zoo heel anders dan
vroeger, toen hij niemand had, die hem zoo na
stond. Zou het in geval van nood niet zwaarder
vallen, zijn plicht te doen, dan vroeger Hoeveel
meer zou hem dat niet kosten Zou hij dien prijs
kunnen betalen En hoe dieper hij erover nadacht,
des te moeilijker w?rd het antwoord.
„De wind gaat opsteken, kapitein," bemerkte
op dat oogenblik de tweede stuurman, die aan het
roer stond.
„Ja, dat zou ik ook zeggenmisschien waait
dan die ellendige mist wat weg."
Zoo voeren ze een uurlang door. De hofmeester
bracht heete koffie met broodjes. Manders at werk
tuiglijk. Maar onophoudelijk tuurde hij onder het
eten voor zich uit. De hofmeester verdween met de
leege bordjes.
„Stoppen I" zei de kapitein opeens.
Snel en beslist haalde de officier het handvat
van de telegraaf over.
„Zoo even houden 1" zei Manders, scherp in de
duisternis turend. Boven hem loeide de sirene
onophoudelijk.
„Vlak voor den boeg, kapitein," riep de stuur
man verschrikt.
„Achteruit met volle kracht I" beval Manders
met den vinger op de electrische alarmklok, die
alle hens op dek riep. Het schip rees omhoog op
een golf. Vlak voor den boeg lag een groot, lang
werpig, rond ding.... een omgeslagen scheeps
romp. Het volgende oogenblik nam een zware golf
het ding op en wierp het met geweldige kracht
onder den boeg van de passagiersboot. Een geweldig
gekraak volgde. Met donderend lawaai bogen en
scheurden de stalen scheepswanden en krakend
kwam de voormast omlaag. Met zijn boeg zat het
schip in het wrak vastgeklemd.
Hollende voetstappen vlogen over de dekken.
Overal ging het licht uit. Witte gedaanten ver
schenen in alle deuren der hutten. Luide angstkre
ten vervulden de gangen en trappen van het schip.
Kapitein Manders gaf rustig zijn orders. Booten
uitzetten, de passagiers kalmeeren, het lek onder
zoeken Toen keek hij over de reeling van de brug.
Het wrak lag met den boeg omhoog en begon te
zinken.
„Nou, jou heb ik ten minste opgeruimd," mom
pelde hij grimmig, „jij zult geen schade meer doen."
Hij telefoneerde naar de machinekamer en kreeg
één woord terug „Hopeloos I
„Hoe lang kun je de dynamo's nog aan het
draaien houden
Hij hoorde een bekend geluidje.... het tikken
met zijn bril van den machinist tegen den hoorn
van de telefoon, wat hij altijd deed als hij zenuw
achtig was. Rustig wachtte Manders 't antwoord af.
„Niet zoo heel lang meer, kapitein. Het water
dringt snel naar binnen. Ik zal zien, wat de pompen
kunnen verwerken."
„Goed I" zei Manders en zette het handvat van
de sirene vast, zoodat die voortdurend bleef loeien.
In dikke wolken stoom steeg de noodkreet omhoog,
hulp roepend over de wijde zee. Hijgend kwam de
eerste officier naar hem toe.