ON - No. 6 „Maakt u zich inaar niet ongerust," zei hij op kalmeerenden toon, toen de gewonde zijn versuft, doodsbleek gezicht naar hem ophief. „Ik breng u in mijn auto naar mijn vader; die is dokter. Denkt u dat u kunt opstaan?" Het ontbrak Sylvestre Dimmock gelukkig niet aan een be hoorlijke hoeveelheid lichaamskracht, en het was voornamelijk aan zijn inspanning te danken, dat de verdoofde jongeman na n poosje op de achterbank van den auto geinstalleerd was, waar hij direct weer het bewustzijn verloor. Daarop onderzocht Sylvestre den two-seater, die evenwel geen enkel teeken van beschadiging vertoonde, zoodat hij tot de conclusie kwam, dat de bestuurder moest zijn neergeslagen, terwijl hij op den weg had gestaan om het een of ander aan zijn wagen na te zien, want de motorkap was open. Hij besloot eerst den gewonde naar huis te brengen en vervolgens terug te gaan om den auto te halen. Om kwart over tweeën bereikte hij eindelijk de villa, waar hij door een ongerusten en ietwat-brommerigen papa begroet werd. „Wat voor den drommel bezielt jou," begon, de oude dokter zijn welkomstrede, maar het volgende oogenblik had zich een geinteresseerde medicus, wiens beroepsinstinct was gewekt, over de achterbank van den auto gebogen. „Wat is dat, Syl?" vroeg de dokter in spanning. „Een ongeluk? Is hij ernstig gewond?" „Een lichte hersenschudding, zou ik als leek zeggen," ant woordde de zoon. „Ik pikte hem onderweg op, ongeveer een mijl hiervandaan. Een dronken idioot van een vrachtauto chauffeur, die mij bijna in een sloot reed, moet hem geraakt hebben, terwijl hij iets aan den wagen stond na te zien. Mis schien is hij tegen een telegraafpaal geslingerd, want hij lag er vlak bij een. Als we hem naar de logeerkamer hebben ge bracht, kunt u verder uw goede zorgen aan hem wijden; dan ga ik even terug om zijn wagen op te halen." „Bates is met vacantie," deelde de vader mede, „dus je zult zelf voor de auto's moeten zorgen." Daarop nam hij den bewustelooze onder de oksels, terwijl Sylvestre zijn beenen vasthield. Zóó werd Bobby Redmayne naar de logeerkamer van dokter Dimmock getransporteerd. Toen Sylvestre uit de garage terugkwam, vond hij den patiënt onder de dekens, met een van zijn eigen pyama's aan en met terugkeerend bewustzijn. De schilder zette een klein bruin koffertje, dat hij in den two-seater had gevonden, op tafel en wendde zich tot zijn vader met de vraag: „Kunt u het alleen klaarspelen of wilt u dokter Kent er bij hebben?" „Niet noodig, hoor! Je hebt het bij het rechte eind gehad, dat 't een lichte hersenschudding is. Verder heeft hij een paar kneuzingen aan den schouder en in de zijde, maar met een paar dagen rust is hij weer heelemaal in orde. Het is voor mij in ieder geval goed om mijn medische kennis weer eens 'n beetje op te frisschen," voegde de oude heer er lachend bij. En op de tasch wijzend: „Is dat alles wat hij in den auto had?" „Ja, en daar zit alleen maar een of ander Chineesch kunst voorwerp in. Geen kleeren of zooiets." „Heb je ook niets gevonden, waaruit kan blijken of er nog iemand anders in den auto heeft gezeten?" „Neen, geen spoor." „Nu, dan is het voor vannacht genoeg geweest; morgen kijken we verder. Het is langzamerhand kinderbedtijd zou ik zeggen," meende de dokter. Hij keerde zich opeens om, want uit het bed kwam een zwakke stem. „Waar.... ben.... ik?" „Houd je maar heel kalm, beste jongen," zei dokter Dimmock vriendelijk. „Ik ben doktermijn zoon vond je op den weg en heeft je hierheen gebracht. Je bent in mijn huis en zult hier vermoedelijk 'n dag of wat moeten blijven. Doet je hoofd pijn?" Bobby liet een paar niet-begrijpende oogen op den ouden man rusten. Toen begon de beteekenis van zijn woorden langzaam tot zijn verward brein door te dringen; een uitdrukking van onuitsprekel ijken angst trok over zijn gezicht en hij trachtte overeind te komen. „Goede hemelmijn hoofd!" kreunde hij en hij viel achter over met gesloten oogen. „Dat is beter," klonk de stem van den dokter. „Ik zal je zoo wat geven om rustig te slapen." De doffe oogen gingen weer open. „Mijn auto!" hijgde Bobby. „Daar mankeert niets aan; hij is veilig opgeborgen in onze garage." „Hoe laat is het?" vroeg de patiënt daarop. „Het loopt tegen drie uurin den morgen wel te verstaan. En nu heb je voorloopig meer dan genoeg gevraagd, hoor! Morgen of zoo kunnen we verder praten, en dan kun je me ver tellen wie je bent en zoo meer. Tob maar nergens over; dat is het slechtste wat je doen kunt als je 'n flinken opstopper tegen je hoofd hebt gehad „Ikkanhiernietblijven," kreunde Bobby „Ikik moet...." Hij hield plotseling op en zijn oogen ver rieden nameloozen schrik. „Mijn taschwaar is mijn tasch?" Thans was het Sylvestre, die antwoord gaf. „Daarover hoeft u zich ook al niet op te winden. Die heb ik in uw wagen gevonden en hier neergezet. Er zit alleen maar 'n oud beeldje in en u zult wel blij zijn te hooren, dat het niet gebroken is." De angst week uit Bobby's oogen en maakte plaats voor duidelijk-merkbare opluchting. Het beeld was in veiligheid en de two-seater was in veiligheid en zijn hoofd deed te veel pijn om over andere dingen te tobben. Dus slikte hij de beide tabletten, die de dokter hem gaf, en vóór hij de oogen sloot, flitste het nog even door zijn verdoofde en verwarde hersens, dat hij nog een-en-twintig uur had om zijn opdracht tot een goed einde te brengen. Toen de beide heeren de logeerkamer verlieten, legde de dokter een hand op den schouder van zijn zoon. „Wat zou je ervan zeggen om nog een hartigen dronk te nemen voor we gaan slapen?" stelde de oude heer voor. „'n Reuzenidee! Ik heb 'n ellendigen tocht gehad, heb me verlaat, ben verdwaald en tenslottedit! Ik zou wel eens willen weten wie hij is." „Knappe jongen," zei de vader, toen ze in de eetkamer bijeen zaten om een glas whisky-soda. „Ziet er uit en praat als een heer. Ik vraag me af Hij voltooide den zin niet en staarde naar de leege glazen. „Wat vraagt u zich af?" drong Sylvestre aan, toen zijn vader bleef zwijgen. „Waarom hij zoo schichtig keek." „Nu, ik geloof, dat je niet kunt verwachten, dat iemand, dip een dergelijk ongeval heeft gehad, opgewekt kijkt," meende Sylvestre. „Neen, dat bedoel ik niet. Zijn angst was beslist grooter dan zijn pijn.en dat zegt wat! Hij was doodelijk ongerust over zijn auto en over zijn tasch. Ik heb geen oog van hem afgehad; hij was onbeschrijfelijk opgelucht, toen hij hoorde, dat het beehi niet gebroken was." „Och, wat komt het er eigenlijk op aan?" vond Sylvestre. „Ik ben hondsch moe; laten we alsjeblieft naar bed gaan. We hebben onzen plicht als barmhartige Samaritanen gedaan en ik hoop, dat onze onverwachte gast er gauw weer heelemaal bovenop zal zijn." „H m." De dokter keek zijn zoon met een critischen blik aan. „Je hebt een bijzondere gave, Syl, om je van onpleizierige dingen af te maken. Er is maar één ding in de wereld, dat je werkelijk interesseert: je schilderkunst. Maar er komen oogenblikken in het leven, dat ook andere dingen van belang zijn." „Dat zal wel," klonk het '11 beetje onverschillig, „en ik ben volkomen bereid me voor iets anders te interesseeren, als u maar zegt waarvóór! Ik vind, dat u geen reden tot klagen over me hebt, nu ik u een patiënt heb meegebracht!" „Als ik nog practiseerend geneesheer was, zou ik zeggen, dat ik niet overtuigd ben dat het een bijzonder-goed betalende patiënt is, en mijn collega Kent niet boos behoeft te zijn, dat ik hem dezen klant heb afgesnoept." „Hij reed anders in '11 aardig duur wagentje," bracht Sylvestre in het midden, ,,'n Bentley krijg je niet voor een paar shilling!"

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 21