HBlih dooi deooomUt. 662 VRIJDAG 27 NOVEMBER 1931 No. 26 Zijn vader staarde 'n poosje zwijgend voor zich uit en scheen verdiept in het ontwarren van een of ander probleem. „Wat is er, vader?" vroeg Sylvestre ten slotte. „Is er iets dat u dwars zit?" „Dwarszitten is niet het juiste woord, maar er is iets, dat mijn geest niet met rust laat. Het is gek, maar ik kan de gedachte niet van mij afzetten, dat ik dien jongeman niet lang geleden ergens gezien heb, maar ik kan me met geen mogelijkheid herinneren waar." „Hier in de buurt?" vroeg Sylvestre, die zich niet kon voor stellen, dat iemand zooveel aandacht schonk aan iets zoo weinig belangrijks. „Ja, hier in de buurt, maar niet in een auto. Wacht; ik ben er! Ik zag hem uit het logement komen, uit de „Roode Leeuw", en was direct getroffen door zijn verschijning. Ik moest Sam Evans even spreken, den herbergier, weet je wel, over een stelletje kuikens en hij vertelde me hij is 'n reuzen-kletskous dat hij een gast had uit Londen, een plantkundige." „Dat klinkt heel waarschijnlijk," oordeelde Sylvestre. „Hij is vermoedelijk met den auto hierheen gekomen." „Neen, dat is het juist. Ik herinner me, dat ik dezelfde ver onderstelling heb geuit en Evans vertelde me, dat hij met den trein kwam. Nu vind ik het eigenaardig, dat iemand, die er een dergelijken wagen op na houdt, voor een afstand van veertig mijl den trein neemt." „Ik begrijp wat. u bedoelt; het is zonder twijfel vreemd," gaf Sylvestre toe. „Juist. Het staat dus vast, dat hij per trein uit Londen kwam en nu in het bezit is van een kostbaren auto. Nu vraag ik me af: hoe komt hij daar zoo opeens aan? Hij kan hem hier in Trend ham niet hebben gekocht." „Dan heeft hij hem waarschijnlijk gehuurd," merkte Sylvestre me» een slaperigen stem op. „Voor zoover ik weet, is Sir Anthony Hay den de eenige in den heelen omtrek, die een Bentley bezit," luidde het veelbeteeke- nende antwoord. „O!" Plotseling lichtte er iets van belangstelling over het ge zicht van den schilder. „Ja, nu u het zegt.ik vond, dat er iets aan dien two-seater was, dat me bekend voorkwam. Mis schien is het de kleine wagen van Sir Anthony wel." „Ik zie niet in hoe dat zou kunnen. Hij is w eg en de „Grange" is gesloten. Ik zag hem vertrekken in een grooten toerwagen; de two-seater zal wel, zooals altijd als hij weg is, achter slot in de garage staan." „Dan heeft hij hem misschien aan onzen vriend geleend." „Sir Anthony leent nóóit een wagen uit; dat weet ik wel zeker. Maar vertel eens, uit welke richting was de jongeman gekomen, toen je hem vond?" „Uit dezelfde richting als ik: van den straatweg van Londen." „Juist. Ik zou voor de aardigheid den two-seater wel even willen zien. Ik zou Sir Anthony's wagen uit duizenden herken nen, want er zit een deuk in een van de spatborden; gevolg van de onhandigheid van een aantrekkelijke dame achter 't stuur. Het gebeurde, toen ik bij hem was.en ik weet ook zeker, dat de auto daarna niet in reparatie is geweest. Dus als je er niets tegen hebt, zou ik graag een kijkje nemen. Je zult zeggen dat het onbehoorlijk laat is, maar we zijn immers geen van beiden vroege vogels en ik wou erg graag zekerheid hebben." „Zooals u wilt." Vader en zoon gingen naar de garage aan de achterzijde van het huis. Dokter Dimmock liet het licht van een electrische lantaarn over de spatborden van den two-seater schijnen. „Het is, zooals ik zei," verklaarde hij grimmig. „De deuk zit er nog. Het is zoo zeker als iets Sir Anthony's auto." „Wat heeft dat te beteekenen," riep zijn zoon uit, „en wat bent u van plan te doen?" „Voorloopig beteekent het, dat ik zoo vrij zal zijn de kleeren van dat heerschap in mijn eigen kamer op te bergen. En morgen ochtend ga ik eens een bezoek brengen bij Sir Anthony's huis bewaarder. Het i s ten slotte mogelijk, dat Hayden den wagen heeft uitgeleend, maar het lijkt me buitengewoon onwaar schijnlijk." „Waarom belt u niet even op?" opperde Sylvestre, die bood schappen nooit anders dan per auto deed. „Spaar u een wandeling." „In de eerste plaats ben ik niet zoo bang voor 'n loopje als jij, beste jongen, en in de tweede plaats vind ik het absoluut niet noodig, dat, wanneer er werkelijk een diefstal is gepleegd, de telefoonjuffrouw in Trendham het nieuws uit de eerste hand heeft en de kans krijgt het aan Jan-en-al leman rond te bazuinen." Toen ze in huis waren teruggekeerd, gingen vader en zoon naar de kamer van den patiënt. Met één oogopslag zagen zij, dat hij in diepen slaap was en de eerste uren niet zou wakker worden. De dokter opende de tasch, haalde het steenen, afgods beeld er uit en bekeek het nauwkeurig. „Ik weet niet, wat ik er van zeggen moet," verklaarde hij

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 22