3c haven van %Umïg UIT HET ENGELSCH VAN ELISABETH KYLE -f COMPLEET VERHAAL VRIJDAG 27 NOVEMBER 1931 649 DE FOLTERING Het lage, breede buitenhuis van één verdieping stond op de helling van een heuvel, aan drie zijden omgeven door een veranda, die door witte pilaren werd gesteund de breede deuren aan de zuidzijde waren wijd open, en er hing een geknoopt gordijn voor, zoodat degenen, die binnen waren, iedereen, die de veranda naderde, konden zien aankomen. Verder hadden ze uitzicht op den breeden weg en het stadje met roode daken; van buitenaf gezien leken ze vage schimmen, achter hun geknoopt gordijn. Denison, die in de Straits Settlements een bescheiden vermogen had verdiend, had het landhuis zelf laten bouwen. Hij was een somber man, in den strijd om het bestaan in Indië zoo geworden. Zijn vrouw was zwijgzaam van aard en hun leven was tamelijk eenzaam. De derde persoon in het kleine huishouden was juffrouw Driscoll, de gezelschapsdame van mevrouw Denison. De twee vrouwen zaten op een laten namiddag in de hall achter het geknoopte gordijn, met een bamboetafeltje, waarop lappen zijde en katoen waren uitgespreid, tusschen hen in. Juffrouw Driscoll, de dunne lippen opeen geklemd, naaide ijverig, maar mevrouw Denison had haar werk terzijde ge schoven en leunde achterover in de kussens van haar stoel, haar voeten rustend op de tijgerhuid, die op den grond lag. „Ik vraag me af, Mary," verbrak ze de loome stilte, „of je, als deze tijger plotseling weer levend zou worden, tegen den schok opgewassen zou zijn, of het niet zoudt gelooven, tot het te Iaat was De woorden kwamen langzaam van haar lippen zij had de oogen ge sloten en nam niet de moeite, ze te openen. Juffrouw Driscoll liet haar werk rusten en staarde naar haar. Was het mogelijk, dat ze in haar slaap praatte? Er volgde een stilte. Toen begon de vrouw des huizes, het hoofd even omdraaiend, opnieuw „Nu, Mary „Ikik weet niet, waarover je het hebt. De tijgerhuid is dood die kan niet weer leven worden." „Die opmerking is nu precies wat ik van je verwachtte. Je hebt heelemaal geen verbeelding en die heb ik wel. Ik voel hoe hij zijn geweldige spieren samentrekt onder mijn voeten als hij zich gereed maakt tot een sprong ik kan zien hoe hij zijn kop omdraait...." „Houd op, Judith viel juffrouw Driscoll op zentiwachtigen toon uit. „Claude zou je ook niet zoo willen hooren spreken." Mevrouw Denison glimlachte vaag. „Claude heeft net zoo min fantasie als jij. En nu hij vandaag weg is en wij alleen zijn, zal ik van de gelegenheid gebruik maken je een vreeselijke geschiedenis te vertellen, die ik al zóó lang vóór me gehouden heb, dat ik bang ben, dat ik die, wanneer ik haar niet in vertrouwen aan iemand kan vertellen, aan een of ander diner of zoo er uitflap Maar beloof me, dat je er met niemand verder over spreekt Mary beloofde het en mevrouw Denison begon haar verhaal. Haar stem klonk vlak en kleurloos en zij opende de oogen niet. Het was, alsof zij "alleen maar luid sprak om haar gedachten beter te kunnen ordenen. „Ik kwam naar Indië, toen ik nog maar een heel jong meisje was en moest de huishouding doen voor een oom in Rangoon. Hij was een speler. Overdag werkte hij hard en 's avonds gokte hij met zijn vrienden en over en weer ver loren zij enorme bedragen. Het huis van mijn oom werd tenslotte zoo berucht, dat jongelui, die pas uit Europa kwamen, er voor werden gewaarschuwd. Mijn oom had mij verboden ooit te spelen, maar hij kon niet verhinderen, dat ik in de speelkamer kwam. Zoo kreeg ik den smaak ook te pakken; avond aan avond keek ik toe..het verlangen werkte tenslotte als een koorts in me De vermoeide stem hield even op en het duurde even voor ze op haar droomerigen toon vervolgde „Op een avond kwam Marquez, een halfbloed. Maar hij zag er niet don kerder uit dan een Spanjaard of een Italiaan en alleen zijn vreemd gevormde oogen en zijn blauw-zwart haar verrieden zijn afkorqst. Hij was een knap man; er ging iets fascineerends van hem uit Hij had al gauw in de gaten, dat ik er naar snakte om ook te spelen, maar niet mocht. Kort daarop, toen we even alleen waren, stelde hij me voor, dat hij voor mij zou spelen volgens mijn aanwijzingen en dat het mijn geld zou zijn, dat verloren of gewonnen werd. We zouden iederen dag wel een gelegen heid vinden om ons plan voor den avond te bespreken. Dat ging een poos goed. Ik stond iederen avond achter zijn stoei en keek naar het spelhij maakte er grapjes over tegen anderen en zei, dat ik zijn mascotte was, en als ik uit schaamte soms even van zijn stoel wegging, was het als een hond, die aan de lijn even losgelaten wordt, alleen voor een klein eindje ik werd door een onweerstaanbare macht weer naar de speel tafel getrokken. Ik was niet veel meer dan een kind en had geen idee van geld. Ik begreep natuurlijk, dat ik een flinke som verloren had. Maar Marquez stelde de af-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 9