"2
ps
3ïc( DitoUd 9iet oude £oo.
.86
VRIJDAG 4 DECEMBER 1931
No. 27
In de grootstad bestaat
de mogelijkheid, dat
iemand even spoorloos
verdwijnt, als de vlam van
een kaars, die wordt uitgeblazen. Dan roept men
al de informatie-bureaux, al de speurhonden, al de
detectives der sloppen en gangen, en de speurders
die den weg der theorie en inductie volgen, op om
te zoeken. Meestal ziet men den .man nooit meer
terug. Soms verschijnt hij weer ten tooneele in
Sheboygang of in de wildernis van Rocky Moun
tains en noemt zich Smith of iets dergelijks en is
zijn geheugen kwijt over een zekere periode van
zijn leven en over de rekening van zijn kruidenier
bovendien. Soms, na alle rivieren en vaarten af-
gedregd en alle restaurants nagegaan te hebben,
of hij bijgeval zit te wachten op een malsch ge
bakken biefstuk, komt men tot de ontdekking,
dat hij één deur verder verhuisd is.
Dit wegwisschen van een menschenbestaan,
zoo eenvoudig als het wegvegen van een met krijt
geteekend poppetje op een schoolbord, is een der
meest indrukwekkende onderwerpen van de ro
mankunst.
In ieder geval is het „geval" van Mary Snyder
niet van belang ontbloot. Uit het Westen kwam
een man van middelbaren leeftijd, Meeks genaamd,
naar New-York om zijn zuster te zoeken, Mw.
Mary Snyder, een weduwe van twee en vijftig,
die sedert een jaar in een woonkazerne in een der
volkrijkste buurten verblijf had gehouden. Aan
haar adres werd hem meegedeeld, dat Mary Snyder
al sedert een maand verhuisd was. Niemand wist
haar nieuwe adres.
Op straat teruggekomen, klampte mijnheer
Meeks een politieagent aan, die op den hoek der
straat stond en legde hem zijn moeilijkheid uit.
„Mijn zuster is doodarm," zei hij, „en daarom
juist ben ik er zoo op gesteld om haar terug te
vinden. Ik heb in de laatste jaren geld verdiend
in een loodmijn en zou haar graag in mijn voorspoed
laten deelen. Maar adverteeren zou me niets geven,
want ze kan niet lezen."
De politieagent trok eens aan zijn snor en keek
eurcersl
DOOR E. WICKHAM
zoo bedenkelijk en tevens zoo gewichtig en al
machtig, dat mijnheer Meeks in gedachten de
vreugde-tranen van zijn zuster reeds op zijn licht
blauwe das voelde druppen.
„Gaat u maar naar de buurt van de Canal
street," zei de agent, „en zie daar een baantje te
krijgen op den grootsten sleeperswagen, dien u
maar vinden kunt. Er worden daar iederen dag
een stelletje oude juffrouwen door sleeperswagens
overreden. Misschien raakt ze wel onder uw wagen.
Als u daar geen zin in hebt, dan doet u beter met
naar het hoofdbureau te gaan en te vragen, of ze
geen detective hebben om haar op te snorren."
Op het hoofdbureau van politie kreeg Meeks
dadelijk hulp. Er werd naar alle kanten getele
foneerd en afdrukken van haar portret, dat haar
broer bij zich had, werden gemaakt en rondge
zonden aan alle posten. In Mulberry street stelde
de inspecteur den detective Mullins aan om het
geval te onderzoeken.
De detective nam Meeks terzijde en zei
„Het geval is niet zoo heel moeilijk op te lossen.
Scheer uw bakkebaarden af, stop uw zakken vol
goede sigaren en kom dan bij me in het café Wal-
dorff vanmiddag om drie uur."
Meeks gehoorzaamde. Hij vond er Mullins al.
Ze dronken samen een flesch wijn en de detective
ondervroeg hem intusschen over de vermiste
vrouw.
„Ja," zei Mullins, „New-York is wel een groote
stad, maar we hebben hier onze opsporingsorga
nisatie volmaakt in orde. We kunnen twee wegen
inslaan om uw zuster te vinden. We zullen het eerst
op de eene manier probeeren. U zei immers dat ze
twee en vijftig is
„Ja, een paar maanden ouder," zei Meeks.
De detective bracht den man uit het Westen
naar de advertentle-afdeeling van een der grootste
kranten. Daar schreef hij de volgende advertentie
en onderwierp die aan Meeks' goedkeuring.
„Terstond gevraagd
honderd knappe ballet
danseresjes voor een nieu
we revue Dagelijks
•zich aan te melden Broadway No...."
Meeks was doodelijk verontwaardigd.
„Mijn zuster, zei hij, „is een arme, fatsoenlijke,
hardwerkende vrouw. Ik zie niet in, hoe een der
gelijk soort advertentie iets zou kunnen helpen,
om haar te vinden."
„Mij best," zei de detective. „Ik zie al dat u niet
bekend bent in New-York. Maar als u iets tegen
dezen opzet hebt, dan zullen we den anderen weg
inslaan. Die is veilig en zeker. Maar dat zal u heel
wat meer kosten."
„Kosten kunnen me niet schelen," zei Meeks,
„laten we maar probeeren."
De speurder voerde hem terug naar het Waldorff
hotel.
„Huur een paar kamers met badkamer," zei hij,
„en laten we dan naar boven gaan."
Zoo geschiedde het en het paar werd naar een
schitterende suite gebracht op de vierde verdieping.
Meeks keek verwonderd. De detective liet zich in
een fluweelen armstoel zinken en haalde zijn
sigarenkoker te voorschijn.
„Ik vergat nog, je voor te stellen, oude heer,"
zei hij, „om die kamers per maand te huren. Dan
zouden ze je niet zooveel gerekend hebben.
„Bij de maand riep Meeks verwonderd
uit. „Hoe bedoel je dat?"
„Ja, het zal nogal tijd kosten om het zaakje op
deze manier op te knappen. Ik heb u toch gezegd,
dat het duurder zou zijn. We zullen tot het voor
jaar moeten wachten. Dan komt er een nieuw
adresboek uit. Daar zal het adres van uw zuster
hoogstwaarschijnlijk wel in staan."
Meeks maakte, dat hij zoo gauw mogelijk
van den detective afkwam. Den volgenden dag
gaf iemand hem den raad zich tot Shamrock Jol-
nes te wenden, den beroemden privé-detetive
van New-York, die een enorm honorarium vroeg,
maar dan ook wonderen deed op het gebied van
de opsporing van geheimzinnige misdaden.