3e oootótewn van een ócAift dei umUifn. 694 VRIJDAG 4 DECEMBER 1931 No. 27 hart voor een zoo spoedig mogelijke verzending te zorgen en kreeg de verzekering, dat het kistje meeging met den personen trein van 10 uur 30 en tegen half twaalf wel bezorgd zou zijn. Eindelijk was het voorbij! Nathaniël verklaarde desgevraagd, geen gebruik te maken van de gelegenheid het pakket te ver zekeren: hij riskeerde liever Sir Anthony's verlies dan mis schien nog eens die handteekening te moeten zetten, want wie weet was dat voor die verklaring noodig. Hij had den witkiel nog niet voor zijn diensten beloond en toen hij zich omkeerde om weg te gaan, na zich nogmaals vergewist te hebben, dat het kistje heel zeker om 10 uur 30 zou meegaan, zag hij dezen functionaris in afwachtende houding naast zich staan. „Taxi, meneer?" vroeg de kruier gedienstig. „Ja, ja," antwoordde Nathaniël op geprikkelden toon en hij gaf den kruier een sixpence. Voor hij het in zijn zak stopte, keek de man er naar, alsof hij nog nooit in zijn leven een dergelijk geldstuk gezien had. „Waarheen, meneer?" informeerde hij, toen Nathaniël in het voertuig stapte. Maar Nat's zenuwen waren zoo tot het uiterste gespannen door de noodzakelijkheid al zijn handelingen zorg vuldig te wikken en te wegen, dat hij den armen drommel toebeet: „Naar de hel!" Hij stond op het punt om er kalmer aan toe te voegen, dat hij naar den hoek van Baker Street moest, toen het portier werd dichtgeslagen en de kruier den chauffeur met 'n doodleuk gezicht meedeelde: „Meneer wil naar de hel gereden worden." „Mooi zoo," was het antwoord. „Het is niet voor het eerst, dat ik een dergelijk vrachtje heb! Welken kant uit, meneer?" ging hij voort, zich uit den wagen buigend en door het open portiersraam kijkend, „den breeden weg of dien welke met goede voornemens geplaveid is?" Nathaniël, die moest doen of hij de heele zaak als een grapje opvatte, óf de taxi verlaten, koos het eerste. Hij glimlachte zuur. „Den makkelijksten weg," zei hij, „maar stop halverwegen, en laat mij er bij Baker Street uit." Dus dat was gelukkig achter den rug, maar er stond nog heel wat ergers voor hem in 't vet. Want hij was nog niet goed en wel op de flat of juffrouw Jacobson kwam hem al in de gang tegemoet en deelde hem opgewonden mede, dat meneer Gabriël Barnett had getelefoneerd, juist toen hij de deur was uitgegaan, gezegd had dat hij slecht nieuws had, en gevraagd of meneer wilde opbellen, als hij terug was. Met bevende hand nam Nathaniël den hoorn, vroeg het nummer aan en wachtte zenuwachtig op de aansluiting. Dat was weer echt iets voor Gabriël: te zeggen dat er slecht nieuws was en hem in onzekerheid te laten! Half razend van ongeduld en woede liep hij de kleine gang op en neer en hij sprong op, alsof hij een steek had gekregen, toen eindelijk de telefoonbel ging. „Ja, ja," riep hij opgewonden, „met Nat. Ben jij daar, Gabriël? Wat is er? Is hij „Doe niet zulke krankzinnige vragen," klonk het van de andere zijde van de lijn. „Luister liever. Maar vertel eerst, heb je dien boel verstuurd?" „Ja zeker, die ellendige rommel! Wat kan dat nu schelen? Ik wil weten „Dat kan een heeleboel schelen, zooals je zult hooren, als je nog verstand genoeg hebt om te luisteren. In den afgeloopen nacht, tegen kwart over een, vond Mevrouw Shutter haar man vermoord in de hall.... doodgestoken „Alle menschen!" hijgde Nathaniël. „Luister verder. Zij merkte ook, dat het Chineesche afgods beeld gestolen was." „Dus hij heeft...." „Klets er nu niet telkens tusschen door!" snauwde de ander. „Ik weet het van Jenkins, die het van het personeel op Trend Hall heeft. Ik heb begrepen, dat de veldwachter, die 's nachts de Hall surveilleert, door een jongeman in een two-seater is aangesproken; hij scheen van de Hall te komen en beweerde, dat hij een van de achtervensters had zien openstaan; hij dacht dat er misschien inbrekers waren, zei hij. Ze gingen samen terug naar huis en terwijl de veldwachter buiten wachtte, klom de jongeman het venster binnen, zoogenaamd om de inbrekers achterna te gaan. Onnoodig te zeggen, dat de veldwachter hem

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 22