Mooi óimkde "St. Maxtinikexk. 746 VRIJDAG 18 DECEMBER 1931 No. 29 wakers konden de ronde langs den muur doen en dan zou hij ieder oogenblik ontdekt kunnen worden. Hij voelde, of hij het mesje nog bij zich had en keek naar alle kanten rond. Maar het was al te donker om iets te kunnen onder scheiden. Alleen achter hem scheen licht door het venster, waarlangs hij ent- snapt was. Aan den anderen kant van den muur was het stikdonker en op den land weg stonden slechts op zeer groote afstanden lantaarns. Eerst waar de weg dichter bij de stad kwam, waar het eindpunt der trams was, werd de ver lichting iets beter. Terwijl hij daar op den muur lag, doorkruisten duizenden gedachten zijn hoofd, maar op de allereerste plaats stond het vast, dat hij geen tijd te verliezen had. leder oogenblik meende hij het afschuwelijke luiden van de gevangenisklok te zullen hooren, die altijd geluid werd, als er een gevangene ontsnapt was. Vijf of zes maal had hij dat in die negen jaren gehoord en drie maal was er dan den volgenden dag een lijkdienst in de kapel geweest. Maar altijd was de man teruggebracht, dood of levend. Maar ditmaal zou hij wel zorgen, dat ze hem niet kregen. Hij liet zich van den muur afvallen. Hij was vrij In de schaduw van den muur richtte hij zich in zijn volle lengte op en ademde met volle teugen de frissche avondlucht in. En tot zijn groote blijd schap zag hij geen enkele ster aan den met wolken overdekten hemel. Hij moest even uitrusten, want hij was toch al niet sterk geweest en juist zijn zwakke gezondheid was de reden geweest, waarom men hem in den keuken dienst geplaatst had, waar het werk minder zwaar en de werktijd korter was dan in de andere werkplaatsen. Maar hij mocht niet te lang treuzelen. Hij had wel kunnen springen en dansen als een schooljongen, die vacantie krijgt. Hij wist slechts van hooren zeggen, dat er op dien weg ergens een tramlijn eindigde, maar negen jaar geleden, toen ze hem naar de gevangenis brachten, was die er in elk geval nog niet geweest. Toen hadden ze hem laten rijden in een hotsende kar, met nog enkele andere veroordeelden en een paar bewakers. De gevangenis lag mijlen ver van het spoorwegstation, waar ze hem hadden laten uitstappen. In die negen jaar kon er veel veranderd zijn. Hij mocht dus wel goed uit kijken. Om te beginnen was het denkelijk wel het veiligste om vlak langs den gevangenismuur te loopen en niet aan de andere zijde van den weg. De muur leek hem mijlen lang te zijn, maar eindelijk zag hij toch het einde, waar hij, nu zijn oogen wat meer aan de duisternis gewend waren, vrij duidelijk het schildwachthuisje kon onderscheiden. Hij rilde. Daar zat een man met een geladen geweer bij zich. Carnivan kroop den stillen weg over, zonder te weten, waar hij terecht zou komen. Er was daar struikgewas en het was meer dan donker. Hij bleef tusschen de voorste struiken een poosje rusten, zonder ver der het hout te durven ingaan, uit vrees dat het kraken der. takken hem aan den schildwacht verraden zou. Maar toch kon hij daar ook niet veel langer blijven, want zoo dadelijk zou de klok wel gaan luiden om zijn ontsnapping te melden. Zoo zachtjes mogelijk drong hij verder het struikgewas in. Toen hij zoo wat een mijl verder was, zette hij het op een loopen, omdat hij niets meer te winnen had met voorzichtigheid. Als de klok begon te luiden, moest hij zoo ver mogelijk weg zijn. Maar hij hoorde niets en vroeg zich hoe langer hoe meer verwonderd af, wat de reden van die stilte toch zijn kon. Opeens bleef hij staan, want hij was weer onverwachts op den weg terug gekomen en zag nu in de verte een licht. Hoever het af was, kon hij niet be palen maar waar licht was, daar waren menschen, en zoolang hij zijn boeven pak nog aan had, moest hij ieder mensch als een vijand beschouwen. En toch, hoe verlangde hij bij de menschen te komen, die dat licht daar hadden aan gestoken 1 Weer tusschen vrije menschen rond te loopen 1 Onbevreesd in oogen van vrije menschen te kunnen zien Stemmen te hooren, die niet altijd schol den en gromden 1 En nu eerst werd hij zich er duidelijk van bewust, hoe noodzakelijk andere kleeren voor hem waren. Waarom had hij daar niet eerst voor gezorgd Hij herinnerde zich het verhaal van een man, die ontsnapt was, omdat zijn vrouw een pak kleeren voor hem in het bosch ergens op een afgesproken plek ver stopt had. Dagen lang had hij vrij rondgeloopen, was zelfs met den trein ver der gereisd en ze zouden hem zeker niet gevat hebben, als hij niet zoo onvoor zichtig was geweest om te spoedig naar zijn vrouw toe te gaan. Carnivan had geen vrouw en op dat oogenblik was hij er dankbaar voor. Opeens hoorde hij eenig gedruisch in de verte. Hij luisterde aandachtig. het waren naderende voetstappen. Er kwam een mensch den weg afnaar hem toe De man liep snel en was spoedig de plek genaderd, waar Carnivan zich tusschen de struiken schuil hield. Het was een man. Carnivan maakte zich gereed om hem te bespringen. En even later schoot de wanhopige man als een tijger door de duisternis op zijn prooi toe. De man wankelde en zou er zeker vandoor zijn gegaan, als Carnivan hem niet vastgehouden had. Hij trok hem aan zijn overjas, en riep „Blijf staanvoor den drommel blijf staan en geef me die kleeren „Laat me los!" zei de man. „Je kleeren eerst 1" gromde Carnivan en ze begonnen op den donkeren weg te worstelen. „Je kleeren, anders vermoord ik je De man gaf geen antwoord, maar deed ook geen poging meer om aan zijn aanvaller te ontkomen. Hij vocht met een kracht, die Carnivan vrees inboe zemde. Met zijn rechterhand had hij den boef bij zijn keel gegrepen en sloeg er nu met zijn linker -op tos. Geweldige slagen. Eerst had deze het alleen op de kleeren gemunt gehad, maar spoedig bleek, dat hij moest vechten om zijn leven te verdedigen. Hij voelde, dat hij den ongelijken strijd niet veel langer zou volhouden. Hij durfde niet om hulp roepen, uit vrees zich te verraden en

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 10