^ctdwifnend oud, Anwitfoott. No. 29 VRIJDAG 18 DECEMBER 1931 747 weer in de gevangenis terecht te komen. Toen opeens dacht hij aan het mes, dat hij bij zich had. De man duwde hem achterover met zijn vingers om zijn keel, zoodat hij nauwelijks meer adem kon krijgen. Carnivan begreep, dat hij het onderspit zou delven. Hij voelde, hoe zijn oogen uit zijn hoofd puilden en hij hoorde een vreemd suizen in zijn ooren het bloed stond hem in den mond. Hij trok het mes te voorschijn en stak er mee in het wilde weg. De andere uitte een kreet en zonk in elkaar. Hij liet Carnivan's keel los, en viel voorover op Carnivan neer. Deze lag op zijn rug en was een oogenblik al even machteloos als zijn verslagen vijand. Maar hij wist overeind te krab belen en stond hijgend en benauwd te staren op den man aan zijn voeten. „Groote genade Wat heb ik gedaan Dat had ik nooit zoo bedoeld! 'k wilde het niet!.... Waarom gaf hij me die kleeren ook niet?" Maar de drang van het oogenblik kreeg de overhand en bukkend trok hij den man zijn jas en bovenkleeren haastig uit. Dan gooide hij haastig zijn boevenpak uit en trok de kleeren van den ander aan. Hij gaf zich de moeite niet den ander in zijn gevangeniskleeren te steken, al had hij er een oogenblik aan gedacht. Hij wierp het gestreepte pak ver weg in de struiken en hoorde het met een doffen plof neerkomen. En op hetzelfde oogenblik hoorde hij in de verte een klok luiden Een oogenblik bleef hij roerloos staan. De klok scheen steeds harder te luiden.Het was hem, alsof hij de bewakers met geladen geweer en revol ver zag rondgaan door alle hoeken der gevangenis, de gevangenen zag tellen, den omtrek zag afzoeken Hij zag ze in den gepantserde auto stappen om de wegen in den omtrek af te zoeken Hij zag ze in zijn verbeelding naderen! Met een ruk kwam hij tot de werkelijkheid terug, duwde den hoed van den man diep in zijn oogen en verdween in het bosch. Hij hoorde een ander geluid en omkijkend zag hij de lichten van een auto naderen en stoppen op de plek, die hij zooeven verlaten had. Hij hoorde verward stemgedruisch en geschreeuw en begreep, dat ze den man gevonden hadden. Hij begon nog snel ler te loopen. Hij was het bosch nu bijna door en kwam aan een vlak veld, waar het gaan zooveel gemakkelijker was. Maar zijn krachten raakten uitgeput. Hij struikelde herhaaldelijk en kroop dan op handen en voeten verder, totdal hij weer in staat was op te staan. Maar eindelijk kon hij niet verder en bleef liggen, waar hij neergevallen was. Het was moerasgrond, maar het kon hem niet schelen. Hij lag half in ijskoud water van een kuil en bezeerde zijn handen aan het dunne ijsvliesje bij zijn pogingen om op te staan. Maar ondanks alles viel hij in slaap. Hij droomde. Hij meende in een zacht bed te liggen, maar de dekens niet goed ge noeg over zich heen te kunnen trekken, ofschoon hij het erg koud had. Maar eindelijk werd hij toch warm Na langen tijd werd hij wakker. Hij wist niet, dat het al ochtend was. Hij wist alleen, dat hij snakte naar adem en dat hij overal een afschuwelijke pijn gevoelde. „De kleeren Die kleeren Geef mij die kleeren kreunde hij en zijn stem klonk hem zelf zoo vreemd in de ooren dat hij er wakker van werd. Hij gloeide en rilde van de koorts en zijn longen schenen in brand te staan. Waar was hij ergens O ja, nu wist hij het weer. Hij moest voort verder!Hij probeerde op te staan, maar hij kon niet, omdat zijn over jas in het ijs vastgevroren zat. Hij trok hem vloekend los en krabbelde einde lijk overeind. Hij strompelde voort, duizelig, rillend van koorts, maar met een enkele gedachte in zijn hoofd, om namelijk dien grooten vurigen bal te bereiken, die daar juist boven de heuvels zichtbaar werd. Dat was de zon en die kwam op voor hemen hij was vrij Opeens week de gloeihitte in zijn binnenste voor een versteenende koude. Hij kon zijn armen en beenen niet meer bewegen, zijn tanden klapper den, en hij viel als een zak tegen den grond. Hij trok de overjas wat steviger om zich heen en toen hij dat deed, hoorde hij het ritselen van kreukend papier. Hij stak zijn hand in den zak en haalde het papier te voorschijn. Als hij nu maar lucifers had, dan zou hij vuur kunnen maken en zich wat warmen. Hij doorzocht de zakken van zijn kleeren en vond een doosje lucifers, maar zijn vingers waren te verkleumd om er een aan te steken. Na veel vruchtelooze pogingen gelukte het eindelijk en hij hield het papier bij het kleine vlammetje. Het wilde niet branden, omdat het zulk dik pap'er was en om het aansteken te vergemakkelijken, vouwde hij eerst het papier open. Terwijl hij dat deed, kwam de gedachte bij hem op, hoe goed het zou geweest zijn, als het bankpapier was. Maar ja, geld zou hij ook wel zien te krijgenals hij maar eerst de zon had bereikt en wat warmer was ge worden. Misschien zat er zelfs nog wel geld in een van de zakken. Zijn vingers trokken het gevouwen papier verder uit elkaar en hij hui verde opeens van ontzettting. Het papier was doortrokken van bloed. Wat kon het hem schelen Hij was nu eenmaal zoover gekomen en hij moest warm zien te worden. Wat deed die man ook met zoo tegen te strib belen en te gaan vechten Wat deed hij daar op den weg Waarom ging hij in de richting van de gevangenis? Niemand hoorde zijn gil, niemand zag hem achterover tuimelen, vallen, weer overeind krabbelen, opnieuw vallenom niet meer op te staan. Met vallen en opstaan was hij misschien honderd meter verder gekomen. Daar vond men hem later. En honderd meter van hem vandaan vond men een met bloed doorweekt papier, geschroeid aan de hoekenHET BEVEL SCHRIFT VAN DEN MINISTER TOT VRIJLATING VAN EDWARD CARNIVAN

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 11