748 VRIJDAG 18 DECEMBER 1931 No. 29 naar hetcentrum van het stadje Bridgetown. Onder weg heb ik gelegenheid te over om allerlei nieuwe in drukken op te doen. Bijzonder valt mij op de groote kleurenpracht, niet alleen in de natuur, maar ook bij den huizenbouwen in de kleeding. Zoo kom ik een pracht type van een bejaarde negerin tegen, gekleed in een kanariegele japon, met een hard rooden hoed op, en met witte handschoenen OP BARBADOS EN TRINIDAD W ij zijn dus voor 't Engelsche eiland Barbados voor anker gegaan. In afwachting van de komst van den dokter en van het vervul len der douaneformaliteiten leunen de passagiers over de verschansing en slaan het bonte schouwspel van de af en aan varende kleine bootjes in de baai gade. De meeste scheepjes blijken bemand te zijn met duikers. Onder deze negers, die ons allerlei onverstaanbaars toeschreeuwen, zijn uitstekende zwemmers. Zij moedigen de passagiers aan munt stukken in het water te wer pen, die zij dan verwonderlijk snel en zeker weer opduiken. Als er één zilverstukje naar beneden vliegt springen er tien man te water De moedigsten klimmen tegen het schip op en zwemmen voor twee shilling onder de kiel van de „Colom bia" door. De passencontröle verloopt vlot en met een klein bootje laat ik mij, gewapend met mijn fototoestel en driepoot, naar den wal brengen. Daar volgt nog eens een douanevisitatie, maar als ik dan gereed en wel buiten de loodsen ben, word ik in een oogenblik tijds om zwermd door een troep tierende en schreeuwende negerchauf feurs, die met alle geweld mij in hun taxi willen dwingen. En dat bij een temperatuur van 80 graden in de schaduw. Na veel loven en bieden gooi ik het meteen op een accoord van twee dollars per uur. Als ik de linnen kap van mijn auto naar beneden laat doen, grijnst de verbaasde neger mij aan met een gezicht van ,,'k ben benieuwd of je dat vol houdt." Door smalle straatjes gaat het dan aan. Haar armen zijn donkerbruin. Als mijn autoot je voorbij is, borstelt ze zich zorgvuldig af. Bridgetown heeft tal van groote gebouwen en het toeristenverkeer, vooral van Amerikanen, is er groot. 'n Heerlijk gezicht biedt de groenten- en vruch- tenmarkt. Oranjeappelen, kolossale cocosnoten, groene mangoes, geel-groene bananen, donker bruine annanassen liggen er in bonte wirwar door elkander. De negerkooplieden zijn van een goed aardig soort. Op de vraag wat iets kost, antwoord den zij gemoedelijk „Geef maar zooveel als u wilt." Ik be merk ook, dat men hier weet dat met poseeren voor een foto graaf geld is te verdienen. Een aardige negerin, die een blik met water op het hoofd draagt, is bereid zich te laten kieken. Eerst vraagt ze er drie gulden voor, maar we komen tot over eenstemming voor zestig cent. Op een ander plein, van hooge palmen omgeven, parkeeren de met muilezels bespannen rijtui gen der „aapjeskoetsiers." Als ze geen vrachtje hebben, dob belen ze. En hebben ze iets verdiend dan probeeren ze aan stonds bij het spel dat sommetje te verdubbelen. Wat nogal eens verkeerd afloopt. Maar er zijn ook autobussen, die geweldig veel stof maken en waarin het vreeselijk heet is. (De tempe ratuur is hier nooit beneden 60 gradenBuiten het stadje ge komen bemerk ik verschillende molens, naar Hollandsch model ge bouwd. Ze dienen hier om suikerriet te maken. Hier strekken zich de Onderhandelingen met een vruchten- oerkooper te Port of Spain. Men lette op de dracht nun den neger.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 12