VAM
'Doop CA. CA. ^Thomson
750
DE MAM
Je moet."
De stem aan den anderen kant van den draad
klonk gebiedend.
„Maar waarom vroeg Pelling. „Vertel me
minstens, wat er aan de hand is, Jack. Ik kan zoo
iets toch niet in den blinde doen
„Man, redeneer nu niet. Ik heb nu geen tijd,
om 't je uit te leggen. Morgen weet je alles. Wil
je 't doen of niet
„Als 't moet, zal ik 't wel doen, maar ik vind 't
niet
„Mooi. Dag hoor
Voor Pelling klaar was met schimpen op de
grillen van zijn vriend, en terug kon keeren naar
zijn schrijfmachine, werd er op de deur van zijn
werkkamer geklopt.
„Mevrouw Auriol," diende zijn huishoudster
met een afkeurende stem aan.
Tegen de huishoudster zei hij „Laat u maar
binnen," en tot zichzelf zei hij „Daar gaat ie.
Ik ging liever met tien zenuwzieke redacteurs
praten, dan dit baantje op te knappen, maar 't
zal wel moeten. In naam der vriendschap en al
dat moois. Laat hij voortaan die pretjes aan een
ander gunnen
Helen Auriol kwam de kamer bijna binnen dra
ven. Zelfs in haar opwinding was haar schoonheid
nog onmiskenbaar
„Er gebeurt iets verschrikkelijkshijgde ze.
„Ik heb me gerept.... er gebeurt iets vreeselijks
thuis
„Ga nu eens eerst zitten, en vertel me alles
rustig," zei Pelling, zenuwachtig met zijn lorgnet
spelend.
Zij viel in een chesterfield en haar nogal diepe
stem trilde. „Zooals je weet, is Jack pas een paar
dagen uit dienst, en ik heb hem van zijn thuis
komst af al vreemd gevonden heel vreemd. Hij
heeft iets, dat hem drukt.
Luister eens, Harold. Je weet, dat ik me niets
verbeeld. Tusschen de bagage, die hij mee thuis
gebracht heeft, is een geheimzinnig pak, dat ik
niet aan mag raken. Hij heeft 't in zijn atelier
verstopt, en drie keer achter elkaar, dat ik er
naar vroeg, heeft hij me leugens verteld malle,
onhandige leugens om me af te schepen."
„Je maakt je natuurlijk druk om niets," zei
Pelling met een ongemakkelijk gevoel en met een
poging om te schertsen „Je denkt toch zeker
niet, dat er een lijk in zit
Haar pijnlijke blik bracht hem aanstonds tot
het besef, dat zijn opmerking smakeloos was ge
weest. „O Harold, hoe kun je er zulke grapjes
mee maken Ik weet zeker, dat er een ontzettende
geschiedenis aan dat pak vastzit. En dat is nog
niet eens het ergste. Er komt al een paar dagen
een man in huis een griezelig klein mannetje
met een litteeken dwars over zijn wang. Ik weet
't. Ik heb hem voor de deur zien hangen. Eiken
keer, als hij me zag, -deed hij net, of hij doorliep,
maar ik weet, dat hij zijn kans stond af te wachten.
Toen ik vandaag uitging, wat denk je dat er ge
beurde Ik liep hem bij 't hekje bijna tegen 't
lijf. Hij ontweek me opzettelijk. Dat had een kind
kunnen zien. Toen keek hij rond, om te zien, of
ik uit de voeten wastoen liep hij recht naar onze
deur, en Jack liet hem binnen. Als ik niet zoo
laf was geweest, was ik ook naar binnen gegaan,
maar ik dorst gewoon niet. Ik ben alleen maar
hier naar toe gerend, om 't jou te vertellen. Wat
moet ik beginnen
Haar lippen trilden en haar oogen waren één
stomme smeeking. Pelling zat verstomd. Hij zocht
naar een antwoord, maar hij vond niets.
„Je moet me helpen," smeekte ze. „Je bent
altijd onze beste vriend geweest. Ik houd het
niet langer uit. Ik ben vandaag jarig, en ik had
me er zooveel van voorgesteld. Jack schijnt er
in zijn zorgen heelemaal niet om te denken. Kun
jij niets doen Je kent hem al zoolang. Weet
jij iets in zijn leven, dat de oorzaak kan zijn van
zooiets
„Hm," antwoordde Pelling, „je weet, dat hij
de laatste vier jaar gediend heeft, maar daarvóór
No. 29
MARTPE
was hij in Parijs. Hij zwierf nogal veel door de
achterbuurten
Zij boog zich naar voren. „Weet je werkelijk
iets
„Luister," zei Pelling, en hij plaatste de vinger
toppen tegen elkaar. „Probeer kalm te blijven,
dan zal ik je een verhaaltje vertellen. Er was eens
een jonge kunstenaar, die naar Parijs ging. Hij
was pas drieëntwintig, maar hij had al naam ge
maakt. Hij ging niet om te studeeren, maar om
langs allerlei zijpaadjes en achterpaadjes rond te
dolen. Hij had smaak voor het bizarre en hij haalde
zijn meeste onderwerpen uit de lagere kringen in
de Fransche hoofdstad. Zijn „Madonna der Zak
kenrollers" had kolossaal veel opgang gemaakt en
hij zocht meer van die onderwerpen. Hij liep op
een avond in een van de duizenden bochtige
steegjes, die den wandelaar in Montmartre voort
durend in de war brengen, en hij merkte, dat hij
verdwaald was. Het bleek, dat hij in een dood
loopend slop stond. Er schenen aan alle kanten
niets dan hooge huizen om hem heen te zijn. Het
werd al donker, en het slop was ongeveer uitge
storven. De vuile rumoerige kinderen, die overdag
het hobbelige plaveisel vulden, waren ergens op
geborgen om te slapen. Opeens kwam er een man
een deur uit, en sprak hem aan. Hij was armoedig
gekleed en ongeschoren, maar zijn stem klonk
beschaafd en hoffelijk.
„Pardon, monsieur, dat ik u aanspreek, terwijl
u me niet kent, maar u ziet er uit als een artist,
dacht ik. Heb ik dat goed
„Jawel," antwoordde Heron. Hij heette geen
Heron, maar we zullen hem voorloopig zoo noe
men."
„Je hoeft niet te doen, of ik een kind ben," viel
mevrouw Auriol hem ongeduldig in de rede. „Het
was Jack, is 't niet
„Ik heb niet gezegd, dat 't Jack was," ontweek
Pelling. „Je moet geduld hebben, 't Is een lang
verhaal.„Mijn naam is Dubosc," zei de vreem
de, die wel klein was, maar lange gespierde armen
had. „Ik ben koopman, en ik bezit een schilderij,
dat van een ouden meester schijnt te zijnik
geloof vast van Boucher. Als het echt is, is 't een
millioen francs waaid. Misschien wil monsieur
mij de eer bewijzen, even te komen kijken, en
mij de meening van een artist te laten hooren."
„Waar is die schilderij vroeg Heron achter
dochtig.
„Op mijn kamer, hier in huis op de vijfde ver
dieping. Als monsieur mij wil volgen.... Dank
u 't Is een schamel verblijf, maar de kunst is
altijd een beetje achteruitgezet op deze koude
wereld."
Heron strompelde achter den ouden man aan,
een donkere, krakende trap op, vijf verdiepingen
hoog. Zij gingen een donker vertrekje binnen, dat
echter maar kort donker bleef. Dubosc liet een
schakelaar naast de deur klikken en de kamer
was helder verlicht. Meubels waren er weinig,
maar tegen een der muren stond een schilderij
van zeldzame schoonheid. Een hoek ervan was be
dekt met een stuk groen baai, maar wat Heron
zag, deed hem aan het werk van een groot kun
stenaar denken. Het stelde Niobe voor, voor alle
tijden het symbool der moedersmart, weenend om
haar doode kinderen. Hij sloeg den lap op en zag
een leelijke ontsiering. Het hoofd van één kind
was een smerige vormlooze vlek voor de rest
was het stuk volmaakt.
,,'t Is goed," zei Heron opgewekt, ,,'t 's prach
tig, maar wat.... wat doet u nu?"
„De kleine man had een revolver op hem ge
richt. Zijn gezicht was veranderd hij keek tijger
achtig wild, maar zijn stem klonk nog zacht als
zijde.
„Ik houd dit stukje speelgoed nog een halven
meter van uw hoofd. Deze Boucher, waar, zoo
als u zult toegeven, wijlen meneer Boucher zich
niet voor zou hoeven te schamen, is een paar we
ken geleden geschilderd door mijn jongen vriend
Jacques Grondin. Stort een traan voor den armen
Jacques, monsieur hij is niet meer. Wij hebben
samengewerkt, Jacques en ik. Hij schilderde,
en ik beoefende de hoogere kunst bijna tweehon
derd jaar aan den leeftijd van het schilderij toe
te voegen. Nu kunt u wel raden, waarom ik u
hier gebracht heb. U gaat er het kopje in schil
deren, dat Jacques niet af heeft kunnen krijgen;
u maakt dien Boucher af, en dan verkoop ik hem
voor een millioen francs. Ik ben niet schriel u
krijgt eerlijk uw portie."
„Steek dat ding weg," zei Heron kalm. „Je
verbeeldt je toch niet, dat een Engelschman aan
zulke vuiligheid meedoet
Dubosc greep de revolver wat vaster tusschen
de vingers. „Monsieur zal niet zoo dom zijn, hoop
ik....? Denk eens na over het droeve lot van
mijn vriend Jacques.... hij had het stuk, dat
u vuiligheid noemt, bijna af, toen hij last kreeg
van dwaze gewetensbezwaren, en, zooals ik ge
zegd heb, hij is niet meer. Verf en penseelen heb
ik hier. U schildert, en ik maak er den leeftijd bij.
Aarzelt u Ik zal u vijf-tellen tijd gevenEén
twee drie vier...."
„Ik zal het doen," zei de artist. Hij was geen
lafaard, maar hij had een jonge vrouw.
Helen hield den adem in.
„Hij had een jo ne vrouw, en het vooruitzicht,
roemloos te vallen in een Parijsch slopje, stond
hem niet erg aan.
Heron ging met wijsgeerige kalmte zitten. Al
wat hij noodig had lag naast hem. Dubosc ging
op den eenigen anderen stoel zitten, en keek hem
scherp aan. Hij zag met grimmige tevredenheid
het schilderwerk vorderen en hield den schilder
voortdurend onder schot. Héron werkte met
ijver. Straks (dacht hij) zou hij de gelegenheid
aangrijpen, dien moordzuchtigen ouden gek ont
snappen en de politie waarschuwen. Intusschen
vond hij het werk bijna een genot. Het was ten
minste een avontuur, en bovendien, 't was niet
meer dan practisch, een man zijn zin te geven,
die een revolver in de buurt van je oor houdt. On
danks zichzelf voelde hij bewondering voor den
diep-betreurden Jacques, die ongetwijfeld een
genie was geweest. Eindelijk was het hoofd,
schoon tot in den dood klaar. „En nu," zei
Dubosc, weer met het tijgerlicht in zijn oogen,
„hebt uw uw kleine opdracht vervuld. Ik dank u.
Nu komt het ongelukkige, maar onvermijdelijke
vervolg. U hebt uw taak vervuld en ik heb u niet
meer noodig. Vergeef mij, dat ik het zoo ronduit
zeg je vais te tuer, monsieur. U zult mijn stand
punt begrijpen, denk ik. Aangezien ik dat schil
derij voor een millioen francs hoop te verkoopen,
is uw bestaan voor mij niets dan een bedreiging,
en daarom zal ik uhij haalde even de schou
ders op.
„Dit was Heron's kans. Hij sprong op hem af
en greep zijn pols. De revolver zond den eersten
kogel krakend door de balken vijf kamers waren
nog geladen. Zij zwaaiden vooruit en achteruit,
tafel en stoelen omwerpend. Al was Dubosc klein
van stuk, zijn lange aapachtige armen leken een
enorme kracht te bezitten. Langzaam wrong
Heron den pols van zijn vijand om, tot de revol
ver naar binnen wees. Een tweede schot klonk.
Krampachtigontsloot zich de greep van den
Franschman en hij viel achteroverhet bloed
stroomde langs zijn gezicht. Heron deed alles in
de opwinding van het oogenblik. Hij stapte over
het lichaam heen
„Had Jack hem doodgeschoten vroeg Helen,
in een verschrikt gefluister.
„Wacht, je zult alles hooren. Hij trok het doek
van den ezel, rolde het vlug op en rende de trap
af. De straat was zwart en leeg. Door blind geluk
vond hij den weg uit het slop en naar huis. Eerst
was hij van plan, het nagemaakte schilderij te