Aaïdiy tafeteeltja in ïïuntofoten
No. 30
VRIJDAG 25 DECEMBER 1931
787
DOOR F. HUME
De Landlooper woonde heel achteraf tusschen
kantige rotsblokken en wilde bergstroompjes
en geulen en ravijnen. Zijn bijnaam doelde op
wat hij geweest was, maar uit liefde voor zijn dochter
was hij van een zwerver een rustig burger gewor
den. Niet dat hij zooveel om uiterlijk fatsoen gaf,
want hij woonde in een schamele, ruwe hut, tien
mijlen van de nederzetting Warringdale, die alleen
bereikbaar was langs een ruw, tusschen de dichte
struiken uitgekapt paardenpad. Bill Horsey had
zich daar neergelaten, toen hij zijn tienjarig doch
tertje in Melbourne op kostschool had gedaan,
en bij haar terugkomst op haar twintigste was
hij in den omtrek een goede bekende va.. iedereen.
Jagers, woudloopers, kantoorbedienden en leeg-
locpers, de babbelgrage vrouwen en de vaste be
woners der nederzetting stonden erover verwonderd,
dat hij een zóó goed opgevoed meisje, als zijn doch
ter was, bij zich daar in die wildernis nam. Maar
de Landlooper hield er zijn eigen ideeën op na
en was niet van plan, de bewoners van Warringdale
in zijn vertrouwen te nemen.
Maar Alice wist zijn geheim wel. Toen ze met
tegenzin teruggekomen was in de onbeschaafde
omgéving van haar eigen tehuis, had Bill dien
geheel overwonnen, door haar te vertellen, dat
de bodem van die afgelegen plek rijker dan elders
aan goud was.
„Ik heb 't heelemaal bij toeval ontdekt," had hij
gezegd, „net voordat ik jou naar school stuurde,
om een fijne dame van je te laten
maken. Sedert dien tijd heb ik
hier geregeld op mijn eentje ge
werkt. Of de grond rijk is? Ik ben
heel wat keeren naar Melbourne
geweest, om heele klompen goud
te verkoopen, als ik geld noodig
had voor jouw opvoeding en voor
mijn eigen benoodigdheden hier.
Maar meer dan duizend ons ligt
hier in de buurt in een hol ver
stopt. Dat is voor jou, kind, als
jij eens in het gareel gaat loopen
met een eerlijken, trouwen jongen,
zie je?"
„Maar vader, vindt u het dan
niet gevaarlijk, om zooveel goud
hier te bewaren Bent u niet
bang bestolen te worden
„Bang? Ik zou wel eens willen
zien, wie of mijn goud zou kun
nen vinden! Niemand heeft ereenig
idee van, dat hier goud te vinden
is en de meesten hebben er geen
begrip van, waarom ik hier blijf
wonen. Maar ja.vervolgde hij
ietwat onrustig, „ik kan toch
óók niet zeggen, dat er misschien
niet een paar zijn, die wat meer
weten. Ik heb eens met een zekeren
Black Dave in de kroeg gezeten
en ik ben bang, dat ik toen mijn
mond wel wat voorbijgepraat heb.
Dave scharrelt hier in den laat-
sten tijd wel wat te veel naar mijn
zin rond en ik ben bang, dat ik
hem nog eens z'n nek zal moeten
omdraaien om te zorgen, dat hij
zijn mond houdtMaar daarom
moet jij nu maar zorgen, dat ik niet
meer drink, kind 1 Dan komt alles
wel terecht I"
Alice deed haar best om daar
voor te zorgen, maar dat viel haar
erg moeilijk. Wekenlang kon haar
vader zoo sober en nuchter mo
gelijk zijn en hard werken aan de
vermeerdering van zijn schatten en
dan kwam er soms opeens een tijd,
dat hij uit de kroegen van Black-
Bock in Warringdale niet was weg
te slaan en op zijn grooten rijkdom
„Hm! En hij drinkt en loopt de meisjes na en
speelt kaart en blijft zijn huur schuluig, als hij geen
centen van huis krijgt 1 Ja, ik wil best gelooven,
dat hij het heertje uithangt, omdat hij een kijkje
heeft op wat jij, als je trouwt, van me meekrijgt 1"
„Onzin, vaderzei het meisje verontwaardigd.
„Niemand beschouwt mij als een meisje met geld
en wat u er wel eens hebt uitgegooid, als u.nou
ja.enfin, dat beschouwt iedereen als opschep
perij en dwaasheid."
„Dwaasheid Nou, dat zal waar zijn bromde
de Landlooper schouderophalend. „Drommels,
Alice, ik zal toch zelf wel weten, hoeveel
goud er is.en ik heb het je immers zelf laten
zren
„Ja. Maar niemand ènders dan ik heeft het ge
zien en mijnheer Maxon houdt van mij om mezelf,
niet om geld En als het op „houden van" aan
komt
„Aha, daar zijn we, waar we wezen moeten
Toe, voor den dag ermee
„Nou, ik denk, dat er heel wat goeds in hem zit
maar hij moet een vrouw hebben, die hem leiding
geven kan, dat is alles."
„Zoo en jij bent dan die vrouw zeker, wil
je zeggen, niet vroeg haar vader spottend,
„maar ik zeg je, dat ik hem met zijn kop onder
water in de kreek zal houden, als hij het waagt,
hier in de buurt te komen rondneuzenEn
of.... 1 Ik zal het hem vanavond eens flink in
zijn gezicht zeggen, als ik in War
ringdale ben. En ik...."
„Maar vader, vanavond op Kerst
avond, gaat u toch zeker niet uit?"
„Is het soms geen geschikte
avond om uit te gaan De beste
avond, dien je kunt hebben, zou
ik zoo zeggen
„Maar dan ben ik hier heel den
avond zoo alleen, vader.... en
dan met al dat goud in de...."
„Hou je mond toch, kind
snauwde Horsey, angstig rond
kijkend.
„Och, er is toch niemand mijlen
ver in de buurt," zei het meisje
in snikken uitbarstend, „dat u
dat u me nou alleen laat op Kerst
avond 1"
Haar tranen hielpen niets. Hoe
goed haar vader over het algemeen
ook voor haar was, de gedachte,
dat op nog geen tien mijl afstands
volop feest werd gevierd, was zoo
verleidelijk voor hem, dat hij er
niet tegen op kon.
„Kom, kom nou 1" zei hij, haar
op den schouder kloppend, „jij hebt
je boeken immers en je handwerk
en je piano, die ik Voor je heb laten
komen. Je zit hier zoo veilig als
een paard in zijn stal. Ik ben
morgenochtend vroeg terug om je
een prettig Kerstmis te wenschen,
hoor 1"
Hij gooide 'n jas over zijn schou
der en ging met groote stappen de
deur uit. Alice wist heel goed, dat
het ondoenlijk was haar vader tegen
te houden. Als hij zoo'n bui had,
dan was hij door niets ervan af te
brengen. Ze bleef hem aan de deur
staan nakijken en voelde zich on
gelukkig, toen ze hem zag wegrijden
langs het ruwe pad tusschen de
struiken.
En dat op Kerstavond
Als ze zelf ook maar een paard
gehad had, dan zou ze meegegaan
zijn om den avond door te brengen
met de vrouw van den bank
directeur in het stadje. Maar nu
blufte, als hij niet al te nuchter meer was. En lang
zamerhand waren velen dan ook van meening
geworden, dat de Landlooper goud gevonden had,
al wist niemand te zeggen, waar zijn goudader lag.
En hij wist alle pogingen om erachter te komen
steeds te verijdelen. Alice was er niet erg op gesteld,
dat haar vader dien naam van schatrijk te zijn
kreeg en had hem vaak genoeg al aangespoord,
om zijn schatten in baar geld om te zetten en
op een bank in Melbourne te plaatsen. Hij beloofde
haar dat herhaaldelijk, maar intusschen kwam er
nooit wat van.
Het was een half jaar na haar aankomst in de
hut, dat Alice op den vooravond van Kerstmis
een onderhoud had met haar vader over de wensche-
lijkheid van een aanstaanden schoonzoon. Want
met haar modische kleeding en fijne manier van
doen trok zij noodzakelijkerwijze de aandacht der
jongelui, waaronder er ook wel enkele waren, die
min of meer in haar smaak vielen. Er was echter
onder hen één, aan wien haar vader een hekel
had en die door hem met minachting behandeld
werd, omdat hij uit Engeland naar Australië was
verbannen.
„Die jongen is een lafaard! een gevaarlijke dobbe
laar," bromde Horsey, „geef hem den bons, Alice.
Hij is een nietsnutte luilak, geloof me 1'
„Dat is niet zoo, vader," antwoordde Alice met
ongewone heftigheid. „Hij is 'n jongen van goede
afkomst, dat kan iedereen aan hem zien."