Jietetboom in natuta. No. 30 VRIJDAG 25 DECEMBER 1931 777 moette hij Betti Wyn en bracht haar naar de rose boerenwoning, tot een dringende brief zijn onmiddellijke thuiskomst verlangde. Het droeve nieuws, dat het uit was met de aardige wandelingetjes langs het zoet-kabbelende water, moest aan het meisje worden medegedeeld. „Wordt het laat morgen, Betti Zei je dat niet vroeg Charlie, toen ze in de gouden heerlijkheid van den zonsondergang tusschen de elzeboschjes liepen. „Ja, we moeten 'n paar uur overwerken." „Dan kom ik ook later, klein meisje, want we zullen afscheid moeten nemen. Ik heb een dringend verzoek gekregen thuis te komen mijn vader is ziek." Afscheid nemenweggaanBetti zei geen woord, maar in de oogen die ze naar hem ophief was iets van het pathetisch verdriet van een hond, die slaag krijgt van den baas, aan wien hij zijn trouwe ziel verpand heeft. „Toe, Betti, kijk me niet zoo aan je maakt me ellendig 1" „Ik wil je niet ellendig maken," zei het meisje zacht, trachtend te glim lachen door haar tranen heen. „Ik kom terug hoor, met Kerstmis!" „Kerstmis En Betti telde vijf kleine bruine vingers en een duim van haar andere hand. „Maar zes maanden," troostte Charlie. „Het is niet lang als je samen bent," meende Betti, „maar 'n heelen tijd om gescheiden te zijn." Maar hij slaagde erin haar te sussen met de vaste belofte van een spoedigen terugkeer en den volgenden avond, toen het zilveren licht van de maan ge spreid lag over alle dingen en zij huiswaarts ging door de weilanden, ontmoette ze hem voor de laatste maal. Ze slenterden op en neer langs de welig-begroeide oevers van de On, omgeven door de zoete geuren van den voorjaarsavond en Betti arm, dwaas kind geloofde alles wat hij met zijn volle, diepe, pretti ge stem zeial de verlokkende vleierij, al de teere, liefkoozende woordjes, die haar meisjeshart zoo week maakten, die haar in een roes van weemoedig- zalig geluk brachten en die voor hèm niet meer beteekenden dan een poging om wat anders te vergeten, maar meer nog een vluchtig en egoïstisch vermaak een romantisch-bekoorlijk vacantie-avontuur, bestemd om te vervliegen als rook, te verdorren als een bloem, die kort gebloeid heeft. De uren gleden voorbij het laatste teedere woord van afscheid was ge sproken en Betti ging terug naar het rose-gepleisterde boerenhuisje in 't bosch, met loome voeten en oogen vol tranen. In haar ooren zong nog Charlie's laatst, zoet gefluister een droevige melodie en in haar hart was een wrange, schrijnen de pijn. En ook Charlie voelde zich weemoedig en bedrukt.enkele luttele uren „Je bent weer laat, Charlie," begroette hem zijn vriend Fred Thorne, de schilder, die de laatste hand legde aan een teekening, terwijl Juffrouw Jones, de welgedane, hartelijke echtgenoote van den waard uit „De Gouden Bel", het avondmaal gereed zette. „Natuurlijk weer de mooie Betti, hè?" Maar Charlie smeerde met veel ijver een boterham en deed of hij de spot tende opmerking van zijn reisgenoot niet hoorde. Toen Kapitein Leslie den volgenden dag op het vaderlijk landgoed in de Midlands terugkeerde, was de oude graaf alweer 'n heeleboel beter en nog even vast-besloten als te voren om zijn toestemming te weigeren tot het huwelijk van zijn zoon met Ellen Braceton, een allerbekoorlijkst, maar arm meisje, op welke jongedame de kapitein eenige maanden geleden zoo hevig, als dat bij zijn natuur mogelijk was, verliefd was geweest. Dit had een conflict veroorzaakt tusschen vader en zoon, met het gevolg dat deze laatste, met wat men noemt „een kwaden kop", was heengegaan en zich met een paar vrienden in het stille dorpje in Wales had begraven. En Charlie's haif-ingesluimerde gevoelens laaiden op met grooter hevigheid dan ze éérst had gekenmerkt, toen hij bij zijn terugkomst ervoer dat Ellen Braceton, tot de conclusie gekomen, dat de adellijke en zeer gefortuneerde familie Leslie haar allesbehalve vriendelijk zou opnemen, een goed heenkomen had gezocht naar Londen en daar een betrekking had aanvaard. Dit was voor een koppigen kerel als Charlie Leslie een onaan vaardbare toestandbovendien, om den jongenman recht te doen wedervaren, moet worden verklaard dat hij, hoe zorgeloos en ongestadig hij dikwijls ook mocht zijn, drommels goed inzag, dat Ellen Braceton in elk opzicht zijn meerdere was, behalve dan in bezit van aardsche goederen, en niet verdiende voor een gril van zijn bevooroordeelden vader terzijde geschoven te worden. Hij reis de naar Londen, vuriger maar ook dieper en oprechter en waar achtiger dan ooit te voren, verlangend naar een verbintenis met het meisje. Hij vond haar, na wat gezoek, in het bedrijvig vertier van de hoofdstad, wist haar aanvankelijke bezwaren te overwinnen, en ondanks de dreigementen van den ouden graaf dat hij hem zou onterven, trouwden zij in 't geheim, brachten heerlijke wittebroodsweken door in Schotland, een droom van zaligheid en geluk, waaruit ze wreed werden wakker geschud door een telegram dat Charlie's regiment zich met spoed gereed moest maken om naar Indië te vertrekken, in verband met den gespan nen toestand in dat deel van het Britsche wereldrijk. In deze omstandigheden leek het den kapitein 't beste zijn jonge echtgenoote, zijn bruid haast nog, onderdak te brengen op een rustig plekje, tot tijd en wijle dat zijn vader zich met zijn keuze zou hebben verzoend, hij zijn plicht in het land van overzee had vervuld, en weer naar het vaderland kon terugkeeren. Dit blijde oogenblik lag ongetwijfeld niet in een al te verre toe komst, want voor tangdurigen dienst in de koloniën was Leslie's korps niet bestemd het gold alleen een noodmaatregel. Terwijl hij zijn hersens inspande, waar een aardig-gelegen, geschikte woonplaats voor zijn vrouw te vinden, flitste opeens de herinnering door zijn geest aan een schilderachtig, zonnig land huisje, gelegen aan een bocht van het riviertje de On, vlak bij het dorp Trebaner in Wales en deze herinnering bracht hem op de ge dachte aan de moederlijke vriendelijkheid van Juffrouw Jones uit „De Gouden Bel". Geen half uur later was een expresse-brief aan genoemde dame op de post en het antwoord kwam in den kortst mogetijken tijd. De kleine villa, waaraan Charlie Leslie bij zichzelf den naam „De Sleutelbloem" had gegeven, bleek onbewoond en kon onmid dellijk worden betrokken. En op een ochtend, na een innig afscheid van den jongen echtgenoot, wien de onontkoombare plicht naar erre gewesten riep, reisde Mevrouw Ellen Leslie naar Wales en nam haar intrek in het aardige, begroeide huisje aan 't water. Het was maar een heel klein gezin dat onder het beschuttende rieten dak van „De Sleutelbloem" woonde alleen Mevrouw Leslie en Gwen, de struische boerendeerne, bezorgd door de hulpvaardige Juffrouw Jones .Bij de ontvangst van Charlie's brief had de waar dige vrouw overigens niet weinig verbaasd opgekeken en gezegd „Leslie dien naam herinner ik me nietik ken niemand die zoo heet. We hadden hier meneer Neville en meneer Thorne en danKaptein Charlie I" En het ontging haar ten eenen male dat deze „Kapitein Charlie" identiek was met den Kapitein Leslie, die haar had geschreven. Ellen leefde dus om zoo te zeggen „incognito" haar rustig, door niets verstoord leventje in het kleine, aardige landhuis bij de rivier. Ze doolde langs de paden, die zich door de weilanden slingerden, zwierf door de bosschen, zat droomend op den hoogen oever van het stroompje, en steeds waren haar ge dachten vervuld van Charliesteeds weer verrees voor haar geestesoog het heerlijk visioen van Charlie die uit Indië terugkwam en wiens aanwezig heid „De Sleutelbloem" zou maken tot een paradijs op aarde. Betti Wyn ging nog steeds eiken ochtend en eiken avond het pad door de weilanden en natuurlijk was haar aandacht gevallen op de onbekende dame, die zoo dikwijls met een boek of een handwerk onder een van de elzeboschjes zat en ze had zich vaak afgevraagd wie deze vreemdelinge toch wel zou zijn. Op een keer sprak Mevrouw Leslie, bekoord door de fijne, frissche schoonheid

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1931 | | pagina 9