No. 31
VRIJDAG 1 JANUARI 1932
811
%ooals onze fotogtaaf
de stad Montfoott
deze* dagen knipte.
cKet kasteel 3wickel, naa* een :tfiog*anf i uit tiet midden de* voïige eeuw.
„Morgen," zei Dillingworth.
„Nee," zei Catran. „Vanavond nog."
Opeens was Dillingworth bereid. „Ik zal je erheen brengen," zei hij.
De maan stond aan den hemel toen ze opstonden en wierp vreemde reus
achtige schaduwen over de wijde grasvlakte. Dillingworth liep met groote
passen en toen ze de kraal bereikten, stond de maan op het hoogst en baadde
den geheelen omtrek in een sprookjesachtig licht.
Plotseling werd de stilte verbroken door het blaffen van een stel kaffer
honden. Dillingworth begaf zich naar de hut van het opperhoofd. Er klonken
stemmen. Binnen werd licht gemaakt. Een vr0uw kwam naar buiten gluren
pruttelde iets over haar schouder naar binnen en ging dan op zij voor den
hoofdman, die naar buiten
stapte in het heldere maan
licht. Dillingworth begon snel
tegen hem te spreken. Op
eens ging de hoofdman recht
op en als in de houding staan en
keek Dillingworth onderzoekend
aan. Hij herkende hem en ter
stond was hij een en al bereid
willigheid en bracht zijn gasten
naar het graf van den blanke.
Onder een breed getakte ac-
cacia binnen de kom van het
dorp lag een grafheuvel. Dilling
worth herinnerde zich de plek,
die hij zelf had uitgekozen. En
toen viel het hem op, dat de
heuvel bedekt was met allerlei
vreemde offergaven, zooals lap
pen, stukjes vreemd uitgesneden
hout en vele schelpen met vet
gevuld.
„Wat moet dat beteeke-
nen vroeg hij.
„Baas," antwoordde de kaf
fer, „dat doen de vrouwen en
kinderen. Ze noemen dien man
daar „den beschermgeest der
kleine kinderen." En de vrou
wen, die op een kindje hopen,
brengen daar hunne offergaven
en de moeders komen er met
hun kinderen om kwade toover-
machten te bezweren. Het is wel
dwaas, maar ik laat het toch
maar toe, want hij, die daar
begraven ligt, was de grootste
en edelste witte man, dien ik
ooit gekend heb en toch offerde
hij zijn leven op voor dat van
een zwart kind."
Zie je dien heuvel daar Daaroverheen moeten ze gekomen zijn. Ze
kwamen hierheen, naar deze wel. De vrouw voorop. Zij kwam het eerst op
deze kale plek. En daar lag de blanke middenin, met zijn eene been in deze
opening. Het been was gebroken boven de knie. Maar in zijn arm hield hij het
verloren kindje, dat lachend en kraaiend te spelen zat met een leegen water
zak. Om het kind heen lag verbrokkeld scheepsbeschuit. De blanke glim
lachte tegen de moeder. Maar hij kon geen woord uitbrengen, zoo verdroogd
was zijn tong.
In het gras en het zand waren vage sporen te vinden, die hun leerden,
hoe het geval zich had toegedragen. In de schemering had de blanke den
vorigen avond het kind op die open plek gevonden. En toen hij erheen liep,
was hij in het gat gestruikeld als
in een val en had zijn been ge
broken. Machteloos neerliggend
had hij toch het kind naar zich
toe weten te lokken, het eten
en drinken gegeven.
Ze verbonden den gewonde
zoo goed ze konden en brachten
hem naar hun kraal, waarop een
hunner, zoodra ze den rook van
ons vuur gezien hadden, naar
mij toekwam om hulp te halen."
Dillingworth's stem stierf
uit in de stilte. Catran zei geen
woord. Zijn sigaar was uitge
gaan, maar hij nield haar nog
steeds in zijn mond. Met om de
knieën geslagen handen zat hij
te staren naar de bleeke rotsen
tusschen het hooge gras. En hij
zat ten slotte te knikkebollen,
alsof hij in slaap was gevallen.
„Waar is die kraal?" vroeg
Catran eindelijk.
„Twee uur dien kant uit I"
wees Dillingworth naar het
oosten.
„Daar is hij aus Degraven,"
mompelde Catran, als tot zich
zelf, „ik zou er wel eens heen
willen gaan."