i
ER
^/v anto^-
NACHT
11
-'as&wii&'ir'
i&H
wmm
814
VRIJDAG 1 JANUARI 1932
No. 31
m'4
JïtóÏÏ«É
3n de 'óetebeehumde te Atoém,
k DOOR
1
a*»??
iff*
v. fjSHjjj
Een dun straaltje licht schoot door de duisternis,
zwaaide op en neer, naar links en naar rechts
en bleef ten slotte het deurslot beschijnen. Een
grove, groezelige hand greep de deurknop, draaide
hem om en om, heel voorzichtig. De hand ver
dween weer en kwam even later terug met een
looper, die omzichtig in het slot gestoken werd.
Een zacht tikje, een voorzichtig duwtje en de deur
ging geluidloos open.
Het lichtstraaltje drong naar binnen, speelde
daar even rond en bleef ten slotte rusten op de
eetkamerdeur achter in de breede gang. Even
later gleed het over het mahoniehouten buffet,
dat het volgend oogenblik weer in het duister
verdwenen was, gleed over de zware, gepolijste
tafel, vervolgde zijn tocht langs een gesloten deur,
over zware fluweelen gordijnen, openhangend
naast groote vensters met kleine ruiten, en toege
trokken voor de dubbele deuren, die naar een
andere kamer voerden.
Een scherp gekraak verbrak de stilte van het
huis en terstond ging het licht uit Het was nu
stikdonker in het vertrek.
Eenige oogenblikken later verscheen het lichtje
weer, even plotseling als het verdwenen was, bleef
een poosje onbeweeglijk, dwaalde dan over den
grond naar de raamgordijnen. Er volgde een zacht
schuiven van ringen over koperen roeden. Dan
een knipje en de felle lichtgloed van de electrische
kroon.
Bij den muur stond een groote, sjofel gekleede
man met de hand aan het contactknopje. Met
de andere wreef hij zich over de oogen, die tegen
het felle licht knipperden, maar nauwelijks zicht
baar waren tusschen de klep van zijn diep voor-
overgetrokken pet en den donkeren doek, die
het ondergedeelte van zijn gezicht bedekte. Toen
zijn oogen wat aan het licht gewend waren, liep
hij zonder eenig geluid te maken over het dikke
karpet op het buffet toe. Snel trok hij de laden
en deurtjes open en bromde tevreden over het
prachtige zilver, dat daar voor hem lag.
In de kamer daarboven stond een groot bed,
zwak verlicht door een straatlantaarn aan den
overkant van de gracht. Plotseling kwam er
beweging in de dekens, waaronder een blond, krul
lend jongenshoofd even te voorschijn kwam.
Slaperig knipoogde hij tegen het licht, dat hem
in zijn gezicht scheen.
Hij luisterde.
En opeens gleed hij met een onderdrukten
angstkreet weer onder de dekens. Eenige oogen
blikken schudde het bed door zijn angstig woelen
heen en weer. Toen stak de jongen het hoofd weer
boven het dek uit, om het weer haastig terug te
trekken, op het hooren van een zwak rinkelend
geluid, dat van beneden kwam en hem angstig
maakte.... angstig voor het donker en het on
bekende gevaar. Want, al had de jongen terstond
begrepen, wat het gerinkel beteekenen moest,
een inbreker was voor hem een wezen, dat niet
tot de wereld behoorde, waarvan hij zich een be
grip en voorstelling vormen kon.
Maar toch duurde zijn innerlijke strijd ditmaal
niet lang. Al heel gauw verscheen het hoofd van
den jongen weer, dan zijn schouders en met een
ruk zat hij plotseling overeind met krampachtig
gespannen spieren, vechtend tegen zijn angst
gevoel, dat hem bijna dwong er weer onder te
kruipen. En toen kwam de gedachte bij hem op,
dat hij met zijn moeder alleen was in het groote
huis, alleen met twee dienstmeisjes, die heeiemaal
boven sliepen en geen hulp konden bieden. Hij was
de eenige, die moeder beschermen kon.
De kleine jongen liet zich uit bed glijden, trok
zijn deur zachtjes open en sloop op zijn bloote
voeten naar de leegstaande kamer van zijn broer
aan de overzijde van de gang. Tastend zocht hij
zijn weg naar het kastje naast het bed, trok een
laatje open en vond op den tast den browning,
dien hij daar geladen wist liggen. En meteen
voelde hij zich veiliger en dacht hij aan wat in de
zomervacantie gebeurd was.
Op zekeren dag had zijn groote broer hem mee
genomen op een wandeling door het bosch. En
hij had zijn browning met patronen bij zich ge
stoken. Na een flink eind gewandeld te hebben,
waren ze op een open plek gekomen en toen had
zijn groote broer hem zoo ernstig aangekeken en
gezegd
„Hoor eens, Jack, de zomervacantie is nu bijna
voorbij en je weet ook al wel, dat ik dan drie maan
den op reis moet gaan, zoodat jij met moeder al
leen zult zijn in de stad. Als er ooit iets mocht
gebeuren, dan ben jij dus de eenige, die voor haar
moet zorgen."
Hij had een poosje gezwegen en toen gezegd:
„Je wordt nu al twaalf en ik heb je hierheen
meegenomen, om je te leeren, hoe je met dit
pistool moet omgaan."
De jongen herinnerde zich nog heel goed, hoe
diep hij onder den indruk was geweest, toen zijn
broer hem het blauw-zwart glanzend wapen toon
de en hem voordeed, hoe hij het moest laden en
hoe de trekker kon worden vastgezet. Daarna
had hij hem ermee laten schieten. De eerste scho
ten waren natuurlijk in het wilde weg, maar na
een kwartiertje was zijn broer over zijn schieten
toch al vrij tevreden geweest. Op vijf meter af
stand had hij driemaal achtereen een dikken
boom geraakt.
Dit alles kwam den jongen voor den geest,
toen hij daar in donker een houder met patronen
in den kolf van het pistool schoof, en met een
korten ruk een patroon in den loop deed springen.
Met wild bonzend hart liep hij de slaapkamer
weer door en sloop langs de gang naar de trap
toe. Het afloopen ging langzaam en moeilijk. Maar
zonder eenig geluid te maken wist hij naar be
neden te komen tot op het eerste bordes. Daar
bleef hij staan luisteren, naast de groote gangklok,
naar het rinkelend geluid van het zilverwerk in de
eetkamer.
Halverwege het tweede trapgedeelte kraakte
een trede. Terstond werd het beneden doodstil