No. 31 VRIJDAG 1 JANUARI 1932 815 3bi eetste sneeuwval in de omgeving van %eiót. 3gpiócé ótouUje te ZCattem. en de jongen bleef roerloos staan zonder adem te durven halen. De stilte werd verschrikkelijk. Het werd een strijd, wie zich het stilste kon hou den. Alleen de groote klok tikte door die stilte heen. Na eenige minuten van gespannen rust, her vatte de inbreker zijn werk. Hij wist, dat de kust immers volkomen veilig was. Dienzelfden middag was hij als bedelaar aan de achterdeur van het huis om eten wezen vragen. Hij had gezien, dat er slechts twee dienstboden waren hij had door voorzichtig uithooren meer dan genoeg vernomen over de bewoners van het huis en hun doen en laten. Wat zou hij zich angstig maken met twee vrouwen heel boven en een vrouw met een klei nen jongen op de tweede verdieping Hij ging vlug door met zijn sorteeren van het zilver. Met een ruk werd de portière achter den in breker opengeschoven en hij draaide zich om, ten aanval gereedEn vlak daarop begon hij te lachen. Tusschen de gordijnen stond een kleine jongen van een jaar of elf in zijn hansop, met de handen op den rug. Iedere lijn in het figuurtje, van zijn verwarde krullen af tot zijn smalle bloote voeten toe, maakte een uitdagenden indruk. Hij keek naar een bijzonder mooi presenteerblad, dat de inbre ker juist in handen had. Zijn bruine oogen flik kerden van verontwaardiging en zijn kin stak beslist vooruit. „Zet dat blad neer," zei de jongen. Hij wilde het dreigend zeggen, maar zijn stem klonk in het groote vertrek licht en ijl. „Och, ga nou naar bed zei de inbreker, die zelf niet goed wist, hoe hij zich houden moest. „Dat doe ik niet!" antwoordde de jongen. Ik moet voor moeder zorgen en ik heb een revolver bij me Kijk maar Hij haalde den browning achter zijn rug van daan. De inbreker zag meteen, dat het een gevaar lijk wapen was. Maar hij kon zich nog niet voor stellen, dat de kleine jongen ermee wist om te gaan. Hij keek nadenkend naar het wapen. De jongen zag hem kijken en begreep zijn blik. „Ik kan heusch met dien revolver omgaan," zei hij beslist. „M'n groote broer heeft 't me ge leerd. Hij is geladen, hoor! En.... ik heb 'm losgezet ook Voor het eerst werd de inbreker benauwd. Hij keek naar zijn eigen revolver, dien hij op het buffet gelegd had, en wilde hem grijpen. „Laat liggen beval de jongen snel. „Als je dat niet doet, dan schiet ik De dofblauwe brow ning in de uitge strekte hand van den jongen was nu recht op de borst van den in breker gericht. „Zeg eens," zei deze, „hou dat ding wat den anderen kant uitHij mocht eens afgaan Wat wil je eigenlijk hebben, dat ik zal doen „Daar blijven staan! Ik geloof... als ik hier maar lang genoeg staan blijf, dat er dan wel iemand zal komen," zei de jongen, maar een lichte beving van zijn stem ver ried, hoe vreeselijk hij de gedachte vond van daar lang alleen met dien inbreker te moeten blijven. De man voelde het ook. „Hoor eens hier, vent," begon hij grinnekend. „Ik heb een heel mooi mes bij me en dat zal ik aan jou geven, als je weer naar bed gaat. Er zitten drie messen en een kurketrekker in. Kijk maar eens De jongen keek onverschillig naar het groote mes. „Hmzei hij verachtelijk. „Mijn eigen mes is nog grooter en veel mooier De inbreker veranderde van taktiek en begon te dreigen. „Als je hier niet vandaan gaat," bromde hij, een stap naar den jongen toekomende, „dan breek ik je armen en beenen en je ribben erbij „Staan blijven zei de kleine jongen vinnig en de man bleef staan. „Ik meen het echt hoor Ik schiet ais je dichterbij komt Enkele minuten stonden ze zoo elkaar aan te kijken. De inbreker voelde, hoe bespottelijk het eigen lijk was, dat hij zich zoo door een kleinen jongen in bedwang liet houden en hoe meer hij daarover nadacht, des te nijdiger werd hij. „Dat ik me zoo'n vet plukje door zoo'n snotaap moet laten ontgaan!" dacht hij. „Als er eens iemand aankwam.... ik heb hier nou al genoeg tijd verteut „Ik geef je nog één minuut, om weg te komen en naar bed te gaan," zei hij, een nikkelen horloge te voorschijn halend en den jongen woest aan kijkend. „Als je dan nog niet weg bent....nou, dan krijg je ervan langs De jongen voelde zijn hart in zijn keel bonzen in de traag verloopende seconden, maar hij wan kelde niet. Hij bleef op zijn post. Heel, heel langzaam kroop de minuut voorbij. De inbreker liet het horloge in zijn zak glijden en maakte zich met zwaaiende armen gereed tot een sprong naar den jongen toe. Hij deed één stap vooruit. Toen nam de kleine man tegenover hem het pistool in beide handen vast, sloot de oogen en trok af. Er klonk een scherpe knal en een geslepen kris tallen vaas op het buffet vloog rinkelend in duizend scherven door de kamer. Doodsbleek en bevend bleef de man staan en stak werktuiglijk beide handen in de hoogte. Als betooverd kon hij zijn oogen niet van den loop van het pistool afwenden. Het trilde wel een beetje, maar bleef toch voordurend op zijn hart streek gericht. Toen volgden de gebeurtenissen elkaar snel op. Iemand gooide ergens een deur open en een doodsbleeke moeder verscheen tusschen de gor dijnen door, uitte een kreet van ontzetting en drukte de hand tegen haar hart. „Blijf nog heel even zoo staan, hoor jongen zei ze met aandrang en liep dan naar de voordeur, waar heftig gescheld werd. Er stonden twee jonge lui, die van een bruiloft kwamen en het schot gehoord hadden. Een hunner nam het pistool van den kleinen jongen over en de ander telefoneerde om de politie. En boven lag een kleine jongen te snikken in de armen van zijn moeder en vergat al zijn dapperheid op dat veilige plekje. „Och, moeder.het spijt me toch zoo.ik heb uw mooie vaas heelemaal stuk geschoten Maar zijn verstandige moeder gaf er niet dadelijk antwoord op en zei eindelijk met onvaste stem „Ik zal de stukken weer laten lijmen en dan zet ik ze hier naast mijn bed, is dat niet goed Met tranen in de oogen kuste ze zijn verwarde krullen, die tegen haar schouder lagen. En ze streek met de hand over haar oogen en zuchtte. Was het om het gevaar waarin haar kleine jongen verkeerd had.... of misschien, omdat ze zag, dat hij haar al begon te ontgroeien Op het politiebureau stond een heel tamme inbreker tusschen twee agenten voor den commis saris. Hij had verteld, wat er gebeurd was. En toen hij weggeleid werd naar zijn cel, draaide hij het hoofd nog eens om en vroeg „Zeg 's meneer, zijn alle jongens hier in de stad net zoo opgevoed als die daar

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 15