UIT HET ENGELSCH VAN PATRICK LEY RICK L E YT D N No. 11 „Gelijk heb je, agentje," grinnikte Simon wezenloos, terwijl hij zwaar tegen den muur leunde. „Ga maar binnen, agentje, en drink zelf maar eens 'n glaasje. Best bier hebben ze daar, puik bier, zeeën en rivieren vol bier. Drink je er maar eens vol mee en arresteer jezelf dan. Goeie mop, hé?" „Simon!" riep het meisje, „stel je toch niet zoo krankzinnig aan. Hij houdt zich alleen maar zoo, agent," voegde ze er bij, toen ze het roode gezicht van den politieman nog rooder zag worden „Hij is nog geen minuut binnen geweest en kan on mogelijk méér dan één glas hebben gedronken. Gedraag je toch alsjeblieft behoorlijk, Simon!" „Je hebt gelijk hoor, maar ik vind het toch jammer, dat je me verraden hebt. Ik had de mop nog zoo graag 'n poosje voortgezet." De agent grinnikte. „U hebt me er mooi tusschen gehad, meneer," zei hij niet zonder voldoening. Hij bezat blijkbaar gevoel voor humor. „U verstaat de kunst, dat moet ik zeggen! Maar iets anders, meneer; zou ik mogen vragen waar u vandaan bent gekomen?" „Zeker mag je dat; je hèbt het trouwens al gedaan. Ik ben bereid een volledige bekentenis af te leggen. We komen uit een klein plaatsje, waar we de bank geplunderd hebben na eerst den directeur te hebben vermoord. Het lichaam kunnen jullie in een van de groote safeloketten vinden. Het volgend punt van ons programma. „Neemt u me niet kwalijk, meneer, maar maakt u nu eens even geen grapjes," onderbrak de agent Simon's woorden stroom. „Ik heb een goede reden voor mijn vraag." „Neem me niet kwalijk, waarde heer. Ik zal je niet langer in het onzekere laten; we komen uit een plaats Trendham ge naamd. Misschien heb je er wel eens van gehoord?" „Ja, meneer, ik meen, dat ik den naam enkele malen heb hooren noemen," was het droge antwoord. „Maar wat ik vragen wilde is ditHij wachtte een oogenblik. „Geneer je niet," moedigde Simon aan, „kom er maar mee voor den dag. Als het niet iets is, waardoor ik in de beklaagden bank kan terecht komen, zal ik je met genoegen antwoorden." „De zaak is deze, meneer. Hebt u misschien een jongen kerel op den weg gezien of op de velden aan een van beide kanten? Iemand, die een beetje verdacht deed? Meer dan middelmatig groot" hier haalde de agent een notitieboek te voorschijn, waarvan hij een bladzijde raadpleegde, „donker haar, grijs blauwe oogen, zonder snor of baard, opvallend slank en mager, gekleed in grijs costuum met slappen hoed en zwarte schoenen." Toen de man zweeg, greep Simon met beide handen naar zijn hoofd, alsof hij vreeselijke pijnen uitstond. Daarop keek hij den agent ernstig aan. „Neen," zei hij met nadruk. „Ik heb niemand gezien, die aan deze beschrijving beantwoord. Waarom vraag je het? Wordt hij door de politie gezocht?" „Ja, wegens diefstal met braak en bovendien wordt hij ver dacht van moord." „O!" riep het meisje verschrikt en de oudere dame slaakte een gilletje. „Alle menschen!" hijgde Simon, nu volkomen ernstig. „Drommels!' voegde Bobby er bij, al zijn geestkracht in spannend om zijn rol goed te spelen en zich met beklemming afvragend of zijn veranderde kleeding voldoende zou zijn om hem te redden. Toen bedacht hij opgelucht, dat de agent, van de plaats waar deze stond, zijn gezicht niet kon zien. ,.Wien heeft hij vermoord?" informeerde Simon. „We zeggen nog niet, dat hij het heeft gedaan; hij wordt er alleen maar van verdacht. Vannacht om één uur is meneer Hyram Shutter dood gevonden, met een dolksteek in den rug en er werd een kostbaar Chineesch kunstvoorwerp vermist." „Meneer Shutter!" riep de oudere dame ontzet. „Dien kennen we! Wat verschrikkelijk toch. En dat arme vrouwtje.... wat moet die beginnen!" „Zeg, agent," drong Simon aan, „vertel ons alsjeblieft alles wat je er van weet." Bobby mocht thans luisteren naar een herhaling van zijn avonturen van den afgeloopen nacht met merkwaardige getrouwheid verhaald en al den tijd dat de agent aan 't woord was, hield hij het gezicht afgewend. Eindelijk was het verhaal gedaan en de beide dames in den auto hielden den blik op Simon gevestigd, toen deze zich weer bij het gezelschap voegde. „Zou het misschien aanbeveling verdienen terug te rijden en dat arme jonge vrouwtje een bezoek te brengen?" vroeg zijn moeder. .Hoe valt het u in, moeder?" was het antwoord „We kennen haar immers lang niet goed genoeg om onder omstandigheden als deze bij haar binnen te vallen. Neen, we kunnen heusch beter doorrijden en kijken of we dien knaap misschien te pak ken kunnen krijgen of zijn schuilplaats ontdekken." „U hebt zijn signalement toch goed gehoord, nietwaar meneer?" riep de agent ijverig. „Ik weet het nog precies," verklaarde Simon. „Dank je w el voor de inlichtingen, agent. Laat ik je mijn dankbaarhei i toonen door de inlichting mijnerzijds, dat het bier hierbinnen van prima kwaliteit is." De man grinnikte weer en bracht de hand aan den hclrn Er was niet het geringste spoor van argwaan op zijn rood, wel gedaan gezicht, toen hij een laatsten blik wierp op de pas:-a- giers van den luxueusen auto, en Bobby, zijn gezicht verborgen in het ruige vel van den hond, slaakte een diepen zucht van verlichting en verrassing. Pas later gaf hij zich er rekenschap van, dat hij zijn „onkwetsbaarheid" te danken had gehad aan het feit, dat de familie in den auto algemeen bekend en geres pecteerd was in de omgeving en dat de agent het daarom niet in zijn hoofd zou hebben gekregen, iemand die zich in hun gezelschap in hun auto bevond, te verdenken. Maar op dat moment beschouwde Bobby Redmayne zijn gelukkige ont snapping als niet minder dan een wonder. Hij moest nu vooral zorgen goed in zijn rol te blijven, de rol van een vreemdeling, die niets wist van de streek en haar be woners. Al zijn energie richtte zich thans op dat doel, de ont steltenis van zooeven met kracht van zich afwerpend. „Ik ben hier onbekend," wendde hij zich tot de dame naast hem. „Wie is die meneer Shutter, waar de agent het over had?" „Een Amerikaan, schatrijk en getrouwd met een Engelsch vrouwtje, stukken jonger dan hij. Ik geloof niet, dat ze het zoo heel erg goed met elkander konden vinden. We kennen ze niet zoo van nabij, maar het heeft me toch een verschrikkel ijken schok gegeven, te hooren dat hij vermoord is. Maar dat zielige vrouwtjeje zou haast zeggen meisje.... wat moet die in vredesnaam beginnen?" De jongeman aan het stuur minderde gas en toen de wagen langzaam liep, keek hij om en merkte op: „Nu we het toch over allerlei menschen hebben, moeder, vindt u niet, dat het oogenblik is aangebroken voor een plech tige algemeene kennismaking?" „Natuurlijkwat vreeselijk dom en onbeleefd van mij! Maar ik ben ook zoo opgewonden door wat die agent vertelde! Het spreekt vanzelf, dat we ons aan elkander moeten voorstel len. Zegt u ons alstublieft uw naam." Dit laatste tot Bobby. „Het is zoo'n idiote gewaarwording, niet te weten tegen wien je spreekt, ofschoon in onzen weinig-vormei ijken tijd het niet meer zoo absoluut noodig is je voor te stellen als vroeger." Zoo, dacht Bobby, daar had je het! Zijn nieuwsgierigheid naar de identiteit van zijn sympathiek reisgezelschap zou thans be vredigd worden, maar het was noodzakelijk snel een naam te bedenken waaronder hij zich zou voorstellen, want als hij ooit in zijn mislukt leven behoefte had gehad aan een valschen naam, was het nü. ,,0....eh.... mijn naam is Leslie," flapte hij uit, den eersten naam den besten die hem inviel, noemend. En niet in staat er zoo gauw een voornaam bij te bedenken, behield hij zijn eigenen maar. „Robert Leslie," voegde hij aan zijn mededeeling toe. „Is het heusch? Wat merkwaardig!" riep zijn buurvrouw enthousiast uit. „Ik dacht al, dat gezicht komt me bekend voor, maar ik kon het met geen mogelijkheid thuisbrengen. U bent natuurlijk een van de Leslies uit Woolrington in Bredfordshire, nietwaar?" „Ja..eh..0 ja," gaf Bobby, die nooit in zijn leven van deze •miawr

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 21