No. 31 VRIJDAG 1 JANUARI 1932 823 moord gebeurt.'' merkte Simon rritiscli op, terwijl li ij den wagen het groote hek liet indraaien. En daarop over zijn schouder tot Bobby, wiens gezicht duidelijk liet zien, dat hij niet erg ingenomen was* met deze nieuwe complicatie: „Maak je er niet druk over, Leslie; ze zullen je niet opeten! Het zijn volkomen ongevaarlijke menschen, heel huiselijk en gewend aan onze voorliefde voor het transport van uitgeputte wande laars." „Mijn zuster woont hier," lichtte Lady Santley den nog steeds onthutsten Bobby in, „kolonel en mevrouw Ainsley. We blijven overigens niet lang." Er zat voor Bobby niets anders op, dan de situatie te nemen zooals ze was Als hij anders deed, besliste hij snel, kon dat alleen maar argwaan, in elk geval verwondering, wekken. Aan het eind van een lange, breede oprijlaan lag een groot achttiende-eeuwsch kasteel en op de groote stoep, die naar den ingang leidde, zagen ze twee gestalten staan. „Wat 'n toeval!" riep Lady Santley met het enthousiasme, dal Bobby nu al van haar kende. „Hij schijnt bij ze te logeeren!" „Wie logeert bij wie?" informeerde Simon. „Weest u alstu blieft 'n beetje duidelijker in uw mededeelingen, moeder." „Zie je dat dan niet?" antwoordde ze. „Daar staat Mart en naast haar Sir Anthony Havden." „Aha, die goeie Tony Havden! Brave kerel!" riep Simon opgewekt. Bobby leunde achterover en barstte plotseling in een zenuw achtige lachbui uit. Hij had dien dag al heel wat beleefd.En wat stond hem nu weer te wachten? X. HET ELFDE UUR. (Vervolg). Toen dokter Dimmock van het smalle pad, dat door de weilanden van de Grange voerde, in zijn eigen oprijlaan kwam, zag hij een grooten auto voor zijn villa stilhouden en inspecteur Renfrew, die vergezeld was door den recherche-brigadier Greenwood, uitstapte. Hij voegde zich onmidcfellijk bij hen. „Wel, meneer Renfrew," begroette hij den politie-autoriteit, „dat vogeltje is gauw geknipt, hè? Maar hoe kwam u zoo vroeg in den ochtend op Trend Hall verzeild? Daar is toch niets bij zonders gebeurd?" ,Daar is iets héél bijzonders gebeurd en iets heel tragisch ook," antwoordde de inspecteur ernstig. „Meneer Shutter is in den voornacht vermoord.... zijn vrouw vond hem niet een dolkstoot door het hart en er wordt ook een kostbaar Chineesch afgodsbeeld vermist." Vervuld van schrik en afschuw hief de dokter de handen om hoog. „Goede hemel," riep hij ontzet, „dat kunt u toch niet meenen' VermoordMaar.maar.in vredesnaam, hoe. Hij voltooide den zin niet en keek den kant van zijn huis uit. Greenwood knikte. „Juist," zei hij grimmig. „Ik merk, dat u hat verband begrijpt, dokter. Inbraak in het ééne huis en moord in een ander.het ligt voor de hand, dat de dader één en dezelfde persoon is. En u hebt hem te pakken gekregen.... dat is tenminste één geluk. U hebt het steenen afgodsbeeld toch niet óók bij geval?" „Wel verdraaid!" riep de dokter opgewonden. „Dus dat ding is een afgodsbeeld. Ik dacht ook al zoo iets. Ja, dat beeld heb ik inderdaad, of om nauwkeurig te zijn, het zit in een kleine tasch, die op zijn kamer staat. Maar moord! Ik zou niet precies kunnen zeggen waaróm, maar ik kan me eenvoudig niet voor stellen, dat die jongen een moord op zijn geweten heeft. Hij maakt zoo'n beschaafden, aangenamen indruk. Ik ben me er natuurlijk heel goed van bewust, dat hij een dief moet zijn: die two-seater van Sir Anthony spreekt al te duidelijke taal. Maar moord! Ik sta paf in één woordEn wat vreeselijk voor mevrouw Shutter! Hoe houdt ze zich er onder?" „Ze is volkomen verdoofd zou ik zeggen, dokter, niet zoozeer door verdriet als wel door den geestelijken schok," antwoordde Renfrew. Hij gaf den dokter daarop een kort verslag van de gebeurtenissen van den afgeloopen nacht, waarin Redmayne en veldwachter Henty zoo'n belangrijke rol hadden gespeeld. Dokter Dimmock luisterde zwijgend, alleen vloog bij 't begin van het verhaal even 'n zwakke glimlach over zijn gezicht. „Wat 'n dekselsche brutaliteit van dien kwajongen," zei hij, „om de hulp van een van uw eigen mannon te requireeren! Maar ik denk niet, dat u hier gekomen bent om 'n praatje bij mij te maken. U wilt waarschijnlijk een bezoek brengen aan mijn patiënt Arme jongenwilt u wel gelooven, dat ik iets als medelijden voor hem voel. Ik kan me nog steeds niet voor stellen, dat hij zich aan moord heeft schuldig gemaakt." „We moeten beginnen met den auto te inspecteeren," deelde Greenwood mee, „de rest komt straks. De mededeelingen om trent den wagen moeten eerst geverifieerd worden." De dokter ging hun voor naar de garage en na zich vergewist te hebben, dat de two-seater inderdaad Sir Anthony's eigendom was, begon de detective den auto aan een nauwkeurig onder zoek te onderwerpen. Dat nam niet veel tijd in beslag, want na 'n minuut of vijf kwam hij al bij de andere heeren terug mei een keurcollectie van de allermodernste inbrekers werktuigen. „Ziezoo, dat hebben we," zei hij kortaf. „En nu, dokter, zullen wij gaarne binnengaan om een gesprek te hebben met uw patiënt." Ze betraden de villa, en toen ze bij de kamer, waar de dokter zijn logé had ondergebracht, kwamen, vonden ze de deur ge sloten. De dokter klopte heftig en nadat er geen antwoord kwam, klopte hij zijn bediende. Een oogenblik later stond Barton aan zijn zijde: zijn gezicht een en al verbazing bij het zien van de politiebeambten. „Heb jij die deur op slot gedaan, Barton?" vroeg de dokter op scherpen toon. „Neen, meneer. U had me toch geen order gegeven om dat te doen?" „Maar ze is op het oogenblik gesloten en ik krijg geen ant woord." „Ik zal eens aan het raam gaan kijken," zei de huisknecht en hij liep de gang af. „Hij kan er niet vandoor zijn gegaan zonder kleeren," stelde de dokter nadrukkelijk vast. „Die heb ik aan Barton gegeven en ik heb hem op het hart gedrukt ze bij zich te houden tot ik terugkwam." ..Als hij ernstig gewond was, is hij misschien opnieuw be wusteloos geworden," opperde Renfrew „Uitgesloten. Die hersenschudding had niets te beteekenen. Ik. De dokter kon den zin niet afmakenwant op hetzelfde oogenblik werd de sleutel in het slot omgedraaid en de deur vloog open: „Hij is weg, meneer," kondigde Barton, naar het leege bed wijzend, aan. „Hij lag er in, toen ik hem het laatst zag, en zijn kleeren zijn nog in mijn kamer." Wordt voortgezet) eenzame torn on fat eiland Ameland

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 23