842 VRIJDAG 8 JANUARI 1932 No. 32 v' m "Sen blik oaet de ^Heivelden in de omgeving van TiaMeU met algemeene stemmen het „schuldig" uitgesproken, waarop hij ter dood veroordeeld was. Een verzoek om gratie was door den gouverneur van den Staat New-York afgewezen en den dag nadat hem deze afwijzing was meegedeeld, zou de Ier naar de cellen der terdoodveroordeelden worden overgebracht. Zoover liet de misdadiger het echter niet komentoen de bewaarder den volgenden morgen cel no. 24 opensloot, zag hij dat de veroordeelde het dood vonnis reeds aan zichzelf had voltrokken. Twee dagen later was het gebeurde aan eiken gevangene bekend, „Sing-Sing-News", de gevangeniscourant, die door de gevangenen wordt geredigeerd e"n gedrukt, had er met enkele regels melding van gemaakt. Dit bericht beschouwde de gevangenisdokter als de oorzaak van wat weldra algemeen bekend en geloofd werd het spookte in cel no. 24. De eerste die na Moore's dood de cel betrok was William Clifton, een in breker. Na een nacht in no. 24 te hebben doorgebracht, vroeg hij om een andere cel en toen hem deze geweigerd werd, verzocht hij den dokter te spreken. „Dokter, u kunt erom lachen als u wilt, maar ik kan in deze cel onmogelijk slapen, het spookt er." „Wat vroeg de dokter verbaasd. „Ja dokter," hernam Clifton verlegen, „er is hier iets niet in orde. Ik ben niet bijgeloovig, maar als u me verklaren kunt waar hier die stemmen van daan komen, zou ik misschien gerust kunnen zijn." „Stemmen, stemmen herhaalde de dokter met verwonderd gezicht. „Stemmen, dokter. Op den dag hoor ik ze niet, maar 's nachts, als alles stil is, zijn ze duidelijk hoorbaar. Soms is het één stem, dan weer eens meer, maar het zijn en blijven stemmen. Ze fluisteren, nu eens zachtjes, dan weer drin gend, maar altijd haastig, haastig. Woorden kan ik niet verstaan, maar het is om gek te worden, dokter. Geef me alsjeblieft een andere cel." Hoewel de dokter de schouders ophaalde, gaf hij den directeur last Clifton een andere cel te geven; er lag zoo'n angst in de oogen waarmee de misdadiger zijn verblijf rondkeek, dat hij vreesde dat de man een dwaasheid zou begaan, als zijn verzoek geweigerd werd. Vervolgens werd no. 24 betrokken door John Gray, een recidivist, die zijn halve leven in de gevangenis had doorgebracht en den naam had voor dood noch duivel bang te zijn. Hoe volkomen vertrouwd ook met de cel, klaagde hij reeds na den eersten nacht in zijn nieuwe verblijf, dat hij slecht geslapen had en herhaaldelijk geritsel had gehoord. Niemand schonk aandacht aan zijn woorden, maar na den tweeden naeht verzocht ook hij den dokter te spreken hij had het geheimzinnig geritsel thuis gebracht. „Allemaal stemmen, dokter, 's nachts zit de heele cel vol stemmen en zuchten. Waar ze vandaan komen weet ik niet, maar in elk geval heb ik er genoeg van, zet me maar gauw in een andere cel. Ik wil niet langer lastig worden gevallen door dien grappenmaker, die hier zijn einde heeft gezocht." „Wat bliksem, spokerij en stemmen viel de dokter boos uTt. „Allemaal onzin. Dat gezeur moet uit zijn, begrijp je, no. 24? We kunnen niet aan den gang blijven, vandaag spookt het in no. 24, morgen in 70, dan in 120 enzoo- voorts. Dat verwenschte krantenbericht heeft jullie gek gemaakt. Je blijft in je cel, die is evengoed als elke andere, begrepen besloot hij barsch. John Gray legde zich oogenschijnlijk bij dit besluit neer, maar den daarop- volgenden nacht irriteerde het geheimzinnig gefluister hem zoo hevig, dat hij in zijn angst den geheelen celinventaris met zijn krukje vernielde en tenslotte de deur begon te bombardeeren. De nachtbewaarders lieten hem uitrazen en toen hij uitgeput en een toeval nabij op den grond ineenzeeg, drongen zij met de revolvers in de vuist de cel binnen, boeiden den gevangene en brachten hem over naar de strafcel, een donker, ellendig verblijf, waarvoor iedere gevan genisbewoner terugdeinsde. John Gray bleek met de verandering zeer ingeno men hij maakte het niemand lastig en hij sliep er gerust als een baby in de wieg. Na dit voorval achtte de dokter het wenschelijk den Staatsprocureur op de hoogte te brengen. Cel no. 24 werd leeggehaald en elke vierkante centimeter van den vloer en de wanden onderzocht. Maar er kwam niets aan het licht dat de oorzaak van de geheimzinnige stemmen verklaren kon en hierdoor werden de dokter en de directeur bevestigd in de overtuiging, dat de heele geschie denis berustte op angst en inbeelding. No. 24 was bewoond door een moor denaar die er zijn einde had gevonden dus moest het er spoken. De autoriteiten besloten de cel voorloopig niet te bezetten, de tijd, zoo geloofden zij, zou het zijne wel doen om die spookgeschiedenis te doen ver geten. Nu, een week later, bracht de spookcel den directeur op de gedachte, haar te benutten om Edgar Steele tot een bekentenis te brengen en nadat de Staatsprocureur en de dokter vertrokken waren, gaf hij last no. 81 over te brengen naar no. 24 en hem onder voortdurende observatie te houden. Edgar Steele was met het gerucht dat het in cel no. 24 spookte, op de hoogte. Hij was niet bijgeloovig, maar toch betrad hij zijn nieuwe verblijf met een huivering en voor hij zich 's avonds naar bed begaf, onderwierp hij de muren, den vloer en zijn stroozak#aan een nauwkeurig onderzoek. Hij vond niets ongewoons en legde zich op het vastgestelde sein ter ruste. Een kwartier later werd.het licht in de cel gedoofd en weldra sliep Steele in. Midden in den nacht werd hij wakker. Hij bleef in de duisternis en de stilte liggen staren en luisteren, totdat plotseling zijn aandacht getrokken werd door een zwak gerucht. Met een zucht van verrassing richtte hij zich over eind en het volgende oogenblik kwam het hem voor, dat die zucht beantwoord werd. Een vreemde ontroering beving hem, toen hij onmiddellijk daarop fluisterende stemmen hoorde. Zij klonken haastig, afwisselend dreigend en smeekend en wisten van geen ophouden. Edgar Steele voelde dat de angst hem de keel toekneep. Wat hij hoorde waren ongetwijfeld de stemmen van de slachtoffers van den moordenaar, geloofde hij. Plotseling overwon hij zijn angst en verwierp hij die belachelijke

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 10