UIT HET ENGELSCH VAN PATRICK L.EYTON- No. 12
„Onmogelijk!" riep de dokter onthutst. Inmiddels schoof de
detective hem opzij en liet snel een onderzoekenden blik door
de leege kamer gaan. Daarna keek hij in de groote kast.
„Hoe kan hij zijn weggekomen zonder kleeren?"
De inspecteur kwam plotseling in actie. „Stuurt u alstublieft
alle mannen, die u hier in huis en op het terrein hebt, bij mij,
dokter. Om te beginnen zullen we de villa en den tuin onder
zoeken. Zooals u zegt, zonder kleeren aan kan hij onmogelijk
ontsnapt zijn."
„Ik ben den heelen tijd in mijn kamer geweest," zei de stom
verbaasde Barton, „en ik heb geen geluid gehoord."
Maar zijn meester luisterde amper naar hem. Met twee stap
pen was hij in de kamer van zijn zoon, die juist bezig was op
te staan.
„Bent u daar, vader?" vroeg hij, 'n beetje slaperig nog. „Wat
is er aan de hand?"
„Ben je al lang wakker?" luidde de bruuske wedervraag van
zijn vader.
„Nog niet zoo lang. Ik was doodmoe na vannacht. Hoe is het
met onzen patiënt?"
„Die is weg," klonk het laconiek. „Ik veronderstel, dat ik de
moeite kan-sparen te vragen of jij hem gehoord hebt?"
„Natuurlijk heb ik hem niet gehoord. Dus die zaak met den
auto was zeker in orde, dat u hem hebt laten weggaan. Was
hij er alweer toe in staat?"
De dokter moest ondanks zichzelf lachen om de naïeve vraag
van zijn zoon.
„Kleed je maar gauw aan, jongen; dan kun je de politie
helpen hem te zoeken. Hij is er vandoor en daar hij in jouw
pyama den aftocht heeft geblazen, zal hij wel niet ver weg zijn."
„Alle menschen!" riep de jongeman, een geeuw onderdruk
kend. „Wat '11 lamme historie. Ik ga me aankleeden; ik kom
zóó bij u."
Toen de dokter uit de kamer van zijn zoon kwam, liep hij
haast in Barton's armen.
„Hij heeft de schoenen van meneer Sylvestre meegenomen,"
deelde de huisknecht mede, „en zijn pyama heb ik onder de
dekens gevonden. Hij kan toch niet zijn weggegaan met niets
aan!"
„Dat moet wel," meende de dokter. „Jandorie, misschien
is het in zijn bovenkamer niet heelemaal pluisnaakt
looperij is een meer-voorkomende geestesafwijking. Kom maar
mee naar buiten; dan kun je ook deelnemen aan de jacht."
Ze voegden zich bij den inspecteur, riepen tuinman en tuin
jongen en begonnen daarop met z'n allen een onderzoekings
tocht door den tuin en het struikgewas, dat daar aan drie
zijden omheen liep om beschutting te geven tegen den wind.
Toen de dokter bezig was zich een weg te banen door het
dichte kreupelhout, terwijl hij opgewonden praatte tegen Ren
frew, die een paar meter van hem verwijderd was, hoorde hij
zijn naam roepen en omkijkend zag hij Sylvestre, zonder jas en
hoed, haastig op zich komen toeloopen.
„Luistert u eens, vader," begon hij hijgend, toen hij den
dokter bereikt had, „hoe zit het met mijn wintergoed, dat ik
een paar dagen geleden hierheen gestuurd heb? Weet u wel,
«lat ik heb gevraagd het in den koffer te laten, tot ik hier zou
zijn om het uit te zoeken? Hebt u den koffer misschien in de
logeerkamer laten zetten? Hij staat niet in de mijne
De dokter staarde hem onthutst aan; toen, Barton's hoofd
boven een heester ziende uitsteken, riep hij den huisknecht
toe:
„Waar heb je den koffer met meneer Sylvestre's wintergoed
neergezet, Barton?"
De aangesprokene keek een oogenblik verbijsterd om zich
heen; toen richtte hij, den blik omlaag en sloeg, iets mompe
lend dat veel op een verwensching leek, de hand tegen het
voorhoofd
„Dat is het, meneer, dat is het! De koffer stond onder het
bed in de logeerkamer. Hij was op slot, maar als die jongeman,
zooals de chauffeur van den inspecteur me vertelde, een in
breker is, zal het hem niet veel moeite gekost hebben hem open
te krijgen Ik zal direct gaan kijken."
Maar Barton ging niet alleen; Renfrew, de dokter en Syl
vestre volgden hem, nadat ze ook Greenwood geroepen hadden
en hem op de hoogte gebracht van wat de huisknecht had ge
openbaard.
„Daar heb je het alzei de detective, terwijl hij zich met de
anderen naar het huis spoedde.
Barton trok den koffer onder het bed uit en opende het deksel,
dat thans niet meer op slot was.
„Kunt u me zeggen wat hij heeft meegenomen?" vroeg de
inspecteur aan Sylvestre.
De schilder onderzocht haastig den inhoud van den koffer.
„Een blauw colbertcostuum jas, broek en vest een licht
blauw overhemd, blauwe sokken, het noodige ondergoed en
naar het schijnt ook mijn bruine schoenen. Een hoed of pot kan
hij niet ophebben, want een hoofddeksel heeft hij hier in de
kamer niet kunnen vinden."
De inspecteur sloeg zijn hand met kracht tegen zijn dij.
„Wel verdraaid!" riep hij opgewonden, „we zijn hem gepas
seerd! Ik heb hem op den weg gezien, toen we hier het hek
binnendraaiden. Herinner je je niet, Greenwood, een man in
een donkerblauw pak gezien te hebben, met één schoen uit
een bruine die zat te zoeken naar het een of ander in zijn
voet? Hij had geen hoed op en zijn haar was donkerbruin."
„Natuurlijk heb ik hem gezienverdraaid-nog-aan-toe!"
viel de detective uit, tegelijk op zijn horloge kijkend. „Hij heeft
meer dan een half uur voorsprong gekregen en het ergste is,
dat we niet weten in welke richting hij is gegaan!"
„Waarschijnlijk naar Londen," meende Renfrew. „U zei daar
net, dokter, dat hij een bruine tasch had, waar dat groene
afgodsbeeld inzat. Bent u daar zeker van?"
„Absoluut zeker."
„Ja," voegde Sylvestre er bij, „het was beslist een afgodsbeeld,
gemaakt van die groene steensoort, waar dames zoo dol op zijn
voor ringen en armbanden. Hoe heet die ook weer....?"
„Jade?" hielp Greenwood hem op weg.
„Juist, dat is het; jade. Het was een zeldzaam groot stuk,
waaruit een griezelig figuurtje gesneden was. Ik heb er niet
veel verstand van, maar ik vermoed, dat het een groote waarde
vertegenwoordigt. Zeker gestolen?"
„U hebt het bij het rechte eind, meneer," klonk het droog.
„Die klomp jade is verscheidene honderden ponden waard en
is inderdaad gestolen. En dat niet alleen; we hebben óók goede
reuen om aan te nemen, dat de jongeman bij het plegen van
den diefstal den eigenaar doodgestoken heeft. Daarom vooral is
er ons zooveel aan gelegen hem in handen te krijgenhet
gaat niet alleen om dat beeld en dat gouden tafelgerei."
„Alle menschen!" riep Sylvestre verbijsterd. „Wien heeft hij
vermoord
„Meneer Hyram Shutter," was het antwoord. En daarop
keerde Greenwood zich met een ruk naar «ten inspecteur.
„Ik vraag me af, waar hij die gouden spullen heeft gelaten,"
zei hij.
„Hier of daar verstopt, terwijl hij op dat beeldje uitging,'
luidde Renfrew's oordeel. „Dat gouden goedje is niet zoo licht."
„Maar evenmin gemakkelijk te verbergen," vulde de detective
aan. „Ik zou zeggen, dat hij een medeplichtige moet hebben
gehad, die het voor hem bewaart."
„Laten we ons daar op het oogenblik het hoofd niet over
breken," adviseerde Renfrew, „dat gestolen tafelgerei is niet
het belangrijkste. Het is me 'n mooie boel; we hebben alle be
schikbare mannen uitgestuurd om te zoeken naar een vluchte
ling in een grijs pak met een slappen hoed en zwarte schoenen,
en hij blijkt er vandoor te zijn in een «lonker-blauw pak, zónder
hoed en met bruine molières aan. We moeten onmiddellijk
weer achter hem aan en zoo gauw mogelijk onze menschen op
de hoogte brengen van de verandering in zijn uiterlijk. Als ik
even van uw telefoon gebruik mag maken, dokter, zal ik den
brigadier van de wacht zeggen, dat hij moet probeeren contact
te krijgen met een paar mannen van den straatdienst om hun
het nieuwe signalement mee te deelen."
Terwijl de inspecteur in de groote woonkamer aan het tele-
foneeren was, nam Sylvestre zijn vader apart, zóó ver van de
politie-beambten af, dat ze het gesprek niet konden hooren.