y. mum
mm. m
Verlaten ligt 't mooi plantsoen
ken van 't vroolijk groen.
De lachten grijs, de
boom
boomen kaal
dor en dood is 't
allemaal.
droefenis
toch wel één plekje vroolijk is,
zoo staat in het ontbladerd wou<;
één boom, die al zijn blaren houdt.
En ook het gras blijft altijd groen
als kou en vocht hun intree doen.
De bjjl vraagt offers, groot en klein
opdat het binnen warm zal ziln
daarmee den haard nu maar flink gestookt
en 't vuurtje vrooljjk opgepookt.