"jluftnuw Mww> fuMtit,
No. 32
VRIJDAG 8 JANUARI 1932
837
haar het potlood uit de handen nemend. „Hij
is de liefste, schattigste man van de heele
wereld 1"
„Wie dan toch vroeg mevrouw Masters met
een glans van hoop in haar oogen.
„Weldie deurwaarder 1 Hij zal ons het geld
leenen, om die rekening te betalen
„Maar lieve kind, waar zit je verstand nou
Dat doen deurwaarders immers nooit 1 Ze hélen
alleen maar geld 1 Hoor je, Ellen, wat miss Mar-
jorie daar zegt Ze is bepaald ziek van overspan
ning. Geef haar wat te drinken
Marjorie begon zenuwachtig te lachen, en Ellen
klopte haar kalmeerend op haar schouder. Zoodra
ze wat bedaard was, vervolgde ze echter met den
meesten ernst
„Die deurwaarder zal ons zeventig pond leenen,
omdat hij iemand is, die geen ongelukkige men-
schen zien kan. Dat zegt hij zelf 1 En hij wil er zijn
zomervacantie voor opofferen t"
„Maar kindje, dat kan toch onmogelijk waar
zijn Hoor eens, iemand moet je verschrikkelijk
voor den gek gehouden hebben 1 Waar is die man
op het oogenblik Ik zal zelf wel eens met hem
praten 1"
„Hij is heengegaan om het geld te betalen," zei
Marjorie, ondanks alles op haar nieuwen vriend
vertrouwend.
„Goeie genade 1 Dan betaalt hij zeker met een
valsche chèque en komen we nog in de gevangenis
terecht 1"
„Maar zooiets doet hij vast en zeker niet 1" zei
Marjorie beslist.
„Vast en zeker wélHoe kan het anders Hoe
kan iemand, die voor zijn brood moet werken, zoo
maar zeventig pond aan een meisje geven, dat hij
nog nooit gezien heeft, als hij nietO, Mar
jorie, je bent toch niet te
aanhalerig geweest
„Ik? Heelemaal niet, moeder.
Maar ik zou hem anders best
hebben willen zoenen 1"
Er werd gebeld en Ellen ging
kijken, wie er was.
„Ik wou, waar Ellen bij was
niet zeggen, wat ik eigenlijk
dacht," vervolgde mevrouw
Masters, „maar ik denk, dat
hij een inbreker is. Hij kan je
best aan de telefoon hebben
hooren zeggen tegen mijnheer
Merton, dat we vijftien pond
in huis hebben. Ik heb altijd
wel gezegd, dat een telefoon heel
gevaarlijk is om afgeluisterd
te worden 1"
Marjorie wist er niets op te
zeggen en even later kwam Ellen
binnen.
„Nou is het toch wel zeker de
deurwaarder. Hij is het dit
keer zelf. De vorige was maar
een bediende, denk ik."
„En... heeft hij de kwitantie
meegebracht vroeg Marjorie.
„Maar het is heel iemand
anders, miss.... Ik heb hem
ook al gezegd, dat er iemand
van hem geweest was, maar hij
zegt, dat hij altijd zelf komt
en er geen bediende op na
houdt 1"
„Nou, wat heb ik je gezegd 1"
riep haar moeder uit, „Ellen,
tel eens gauw, hoeveel paraplu's
er in den bak staan en kijk of
die van mijn man er nog is
die met den zilveren knop 1 Ik
zal dien deurwaarder zelf wel
in de eetkamer ontvangen."
Even later hoorde Marjorie
haar moeder in gesprek met
iemand, die een ruwe en harde
stem had en brutaal schreeuwde.
Ze ging naar de trapleuning
toe en hoorde aandachtig naar
wat beneden gezegd werd. Maar
de smeekingen van mevrouw Masters schenen
niet zulk een gunstig onthaal te vinden als
de hare en om haar moeder zoo mogelijk bij te
staan, ging ze naar de hal, waar Ellen bij den
paraplubak stond.
„Hij heeft nog niets meegenomen," zei Ellen.
„Hij doet maar niets dan zeggen, dat hij zijn plicht
moet doen 1"
„Die man vanmorgen sprak heelemaal niet over
plicht," zei Marjorie. „Maar hij zou alles toch net
zoo goed meegenomen hebben."
Ellen gaf geen antwoord en trok zich naar de
keuken terug. Marjorie was blij, dat ze alleen was.
Ze voelde zich opeens erg jong en hulpbehoevend
en durfde niet naar hare moeder toe te gaan, om
te kijken, of ze soms helpen kon.
Voor de deur hield een taxi stil en toen er ge
scheld werd, deed ze zelf open. De jonge man van
zooeven kwam haar glimlachend tegemoet met
zijn hoed in de hand. Dat was haar te erg en ze
brak in tranen uit.
„Niet huilen, jonge dame," zei hij lachend. „Ik
ben geslaagd 1"
Maar haar tranen lieten zich niet terugdringen
en ten slotte bood de deurwaarder haar heel be
leefd een zijden zakdoekje aan, toen ze haar eigen
blijkbaar niet vinden kon. Het zakdoekje van den
deurwaarder was heel zacht en rook naar een of
ander verrukkelijk fijn parfum.
„Dacht u heusch, dat ik niet meer terug
kwam
„Ja," snikte Marjorie. „Moeder zei, dat deur
waarders nooit geld te leen geven en dat u dus wel
een bedrieger zijn moest."
„Dat ben ik ook," antwoordde hij lachend,
„maar niettemin heb ik de eer gehad u geld te
mogen leenen."
„En hebben ze het geld aangenomen Is het
nu in orde vroeg ze met haar betraande oogen
naar hem opziende.
„Hij griste het me bijna uit mijn handen," zei
hij. „Zoudt u nu de kwitantie aan uw moeder
willen geven en haar vragen, of ik haar soms even
spreken mag
„Moeder Och, die is toch zoo in de war. Ze
is daar binnen met een anderen deurwaarder."
„Dan is er geen oogenblik te verliezen," zei hij
met een moeilijk bedwongen lachje. „Toe, brengt
u me er maar dadelijk heen."
Zijn stem klonk zoo rustig bevelend, dat Mar
jorie geen oogenblik aarzelde. Ze deed de deur
van de eetkamer open en zag tot haar verwonde
ring, dat de deurwaardersbediende recht op haar
moeder toetrad en haar de hand reikte.
„Mag ik me even voorstellen zei hij beleefd.
„Mijn naam is Anthony Gore. Ik kreeg uw brief
erg laat, ben zelf hierheen gekomen om verklarin
gen van mijn zwijgen te geven en had het genoe
gen dit zaakje even voor u te regelen. Als u nu
met uw dochter naar boven zoudt willen gaan,
dan zal ik het met dezen man wel verder even
afmaken."
Maar mevrouw Masters bleef in de gang wachten,
tot de deurwaarder even later met een onhandigen
groet het huis verliet.
„Maar wie is dat nou vroeg Marjorie fluis
terend.
„Wel, heb je dat niet gehoord. Sir Anthony im
mers. Ja, nu herken ik hem wel van een oud
portret!"
„Oh.maar wat heb ik me dan aangesteld
kreunde Marjorie.
„Heelemaal niet, kind.... Als iemand schuld
heeft, dan is hij het zelf en dan zal hij er zijn excuus
wei over maken."
Ze bleek gelijk te hebben. En
hij maakte zijn excuus zelfs zoo
goed, dat het mevrouw Masters
onmogelijk was hem vergiffenis
te weigeren. En na de noodige
lofprijzingen van Marjorie sprak
hij nog een poosje met groote
waardeering over haar man,
zoodat ze tot tranen geroerd
werd en eindelijk zei
„Na zijn dood hebben we nooit
een echten vriend meer gehad,
en daaromkan ik onmoge
lijk uw vriendelijk aanbod
afwijzen. Als u me maar
niet hebzuchtig of schraperig
vindt!"
„Zoo bekijk ik de zaak hee
lemaal niet, weest u daar gerust
op 1" verzekerde hij stellig.
„En zult u ook geen ver
keerde opvatting over Marjorie
hebben
„Ik mag u nog niet zeggen,
hoe ik over haar denk, maar
het zijn in elk geval heel vriend
schappelijke gedachten."
Ze waren zoo vriendschap
pelijk, dat hij ze niet lang voor
zich hield, maar ze op een
mooien zomermorgen, met toe
stemming van haar moeder,
aan Marjorie zelf vertelde.
„Ik heb je van het eerste
oogenblik af, dat je je handje
in de mijne legde, lief gehad,"
zei hij ernstig. „Je was toen
bang voor me, niet Marjorie
Maar nu niet meer wel, al kom
ikalles van je halen
Ze keek hem aan en die eene
blik zei henvalles.
„Je schijnt nog al veel op
te hebben met den sterken arm
der wet," zei hij lachend, „maar
als je er los van wilt komen,
dan zul je je schulden moeten
betajen I"
Het was een vrij raadselach
tig gezegde, maar zij begreep
het toch volkomen en toen
hunne lippen elkander raakten,
wist ze, dat ze haar schuld be
taald had.