T
k~\
v
Door Halliwell Sutcliffe
878
VRIJDAG 15 JANUARI 1932
No. 33
T 1
H
1
De hoofdredacteur zat in zijn leunstoel en keek
knorrig naar 't restantje van de ochtendpost.
„Zoo," mopperde hij, „wou meneer Jordan
me spreken Wil me natuurlijk 'n serie aansmeren.
Zal niet gaan. Ik wil af en toe een verhaaltje van
hem nemen, maar ik bedank voor zoo'n lintworm.
PffWeer 'n pakje verzenOde aan een nes
telende zwaan." „De leeuwerik en haar jong"
wat moet ik nou met jonge zwaantjes beginnen.,
ach.... ja binnen!" onderbrak hij zichzelf, wijl
er op de deur gebonsd werd. „O, ben jij 't Ik
zit te werken."
De schrijver was een vriend, liet zich dus zóó
maar niet afpoederen. Hij legde zijn hoed en stok
neer, ging op een hoek van het bureau met zijn
beenen zitten zwaaien, en trok een gezicht, alsof
hij wou blijven logeeren. De redacteur hanteerde
zijn brieven, en wou den vriend niet aankijken
maar de schrijver scheen ongevoelig voor die
wenken.
„Ik ben even naar mijn uitgever geweest, ik
kwam hier langs, en ik dacht, weet je wat, ik loop
even aan. Best baantje heb jij."
„O," zei de hoofdredacteur.
„Geen zorg, geen gejaag op ideeën alleen maar
de pret, ons stakkers bij bosjes 't bosch in te
sturen. Net zooiets als patrijzen schieten er
passeert een zwerm schrijvers je mikt een
stelletje veeren, en twee magere lijkjes op 't gras."
„Ik wou maar dat je ophoepelde! Zie je niet,
dat ik 't druk heb
De schrijver schoof wat opzij, om makkelijker
te zitten, en stak een sigaret aan.
„Waarom werk je niet 's nachts Dan lukt 't
veel beter ga vanmiddag mee roeien
De hoofdredacteur kreunde. „Dat praat over
roeien tegen iemand, die aan 'n bureau geketend
zit," zei hij. „Ik wou, dat ik je nooit gekend had.
M'n hoofd vol zorg
„Dat komt omdat je je vak niet kent, jog
„Dat zal wel," zei de redacteur lijdzaam.
„Je bent zoo vervloekt knijperig. Medewerkers
zijn voor jou 'n soort bedelaars, hè Ze werken
voor 'n aalmoes
„In ieder geval zijn ze soms verbazend lastig,"
zei de hoofdredacteur. „Vind je 't buiten niet
frisscher
„Eerst mijn sigaret op. Waarom heb je zulk
bocht in je tijdschrift
„Ik heb 't beste goed, dat er in Londen te krij
gen is."
„VerbeeldingWeet je, wat jij doen moet
Prijzen betalen, waar Croesus van duizelt. Dan
gaat de verbeelding van een schrijver aan 't werk.
Probeer 't maar eens, dan zul je zien, wat 'n den
derende dingen of je krijgt. Schrijvers
zijn teer van constitutie ze moeten een
prikkel hebben."
„Een schop moeten ze hebben," vond
de redacteur. „Wou je vanzelf gaan, of
zal ik even
„Maak je niet moe. Ik voel me
hier heerlijk. En ik wil je bekeeren
ook. Geef ons 'n machtiger prikkel
en je krijgt.
De hoofdredacteur stond op. Hij
was een geduldig mensch, en hield
niet van geweld hij liep dus
bedaard naar de deur.
„Ik moet even naar Van den
Berg en naar Schürmann," zei hij
kortaf. „Over 'n uur of anderhalf
ben ik wel terug, je gaat wel weg,
als je klaar bent."
Hij wou alleen maar een kopje
koffie gaan drinken, maar de list
had op den vriend geen andere
uitwerking, dan dat hij traag ging
staan en den stoel van den hoofd
redacteur innam.
„Best, kerel, trek je van mij maar
niets aan. Ik moet een paar brieven
schrijven. Mag wel papier van jou
nemen, hè? Merci. Dus je gaat niet mee roeien
Maar de hoofdredacteur was reeds de halve
trap af, onverstaanbare termen mompelend.
Nauwelijks was hij 't gebouw uit, of een dame,
met een wonder van een hoed en keurige schoen
tjes, kwam naar het loket van den portier.
„Is meneer Stevens boven?" vroeg ze.
De portier bracht met zijn gewone beleefdheid
de hand naar het haar en zei „Ik geloof, dat ik
hem zooeven uit heb zien gaan, mevrouw, maar ik
zal even hooren."
„Als meneer boven is, zeg dan maar niet, wie
er is," zei de dame, met een lachje. „Zeg maar
juffrouw Phyllis Brown, en dat ik kom spreken
over een verhaaltje."
De portier glimlachte, draaide aan de nummer
schijf van de huistelefoon, en lachte nog eens.
Intusschen zat de schrijver boven het redactie-
papier te misbruikenhij hoorde het belletje,
en de gedachte kwam in hem op, dat 't wel aardig
zou zijn, voor hoofdredacteur te spelen. Hij riep
dus, de stem van zijn vriend nabootsend „Hallo
„Een dame om u te spreken, meneer," kwam
van beneden de stem van den portier.
„Hm. Hoe heet ze?"
„Juffrouw Phyllis Brown wou u spreken over
een verhaaltje."
„O wat is 't voor iemand knap
„Ja meneer," zei de portier met diepe overtuiging.
„Vraag dan maar of ze boven komt."
De schrijver ging door met zijn brief, en trok
dat ondoorgrondelijke gezicht, waartegen hij zelf
zoo dikwijls was afgestuit.
„Oei," mompelde hij, „nu kan ik die theorietjes
van me eens in practijk brengen. Eéns in mijn
leven zal ik glorieus voor hoofdredacteur spelen,
al zou 't me mijn kop kosten."
Een verlegen klopje klonk van de deur.
„Binnen," riep de schrijver met een grafstem.
Juffrouw Brown kwam binnen. Zij was het aan-
valligste meisje, dat de schrijver ooit gezien had,
sinds hij een pen kon vasthouden, en ze stond
op den drempel naar hem te kijken met een kin
derlijk schalkschen blik. De schrijver wist nu heel
zeker, dat hoofdredacteur een best baantje was.
„O, pardon riep juffrouw Brown, blozend
toen ze den man aan het bureau zag. „Ik
ik had den hoofdredacteur willen spreken."
„Ja, dat ben ik," zei de schrijver doodbedaard.
„Neemt u een stoel, juffrouw Brown. U wou me
spreken over een kort verhaal
De dame had haar zelfbeheersching weer terug.
Haar gezicht veranderde zoo snel, dat de schrijver
er zich wel over had mogen verwonderen. Maar
hij verwonderde zich niet. Hij ging op in zijn idee,
den hoofdredacteur te spelen, en vond zichzelf
verbazend leuk.
„Ja," zei juffrouw Brown verlegen, „ik had een
verhaaltje ingestuurd.
„Hm," deed de man gewichtig. „Hoe heette
het We krijgen er zooveel, ziet u. Kijk, laden vol,"
en hij trok twee of drie laden half open.
„Ja, dat weet ik," zei juffrouw Brown. „Er
schijnt voor mij in ieder geval niet veel ruimte
op over te schieten,..."
De schrijver voelde zich week worden. Hij had
de neerslachtigheid in haar oogen gezienja,
't was goed, hoofdredacteur te zijn
„Dat moet u niet zeggen," riep hij opgewekt.
„Bovenaan is er altijd ruimte, ziet u En eh
nu herinner ik me dat verhaaltje van u. 't Was
buitengewoon goed. Ik herinner 't me heelemaal,
behalve den titel.hoe heette 't ook weer
Juffrouw Brown keek zeer onschuldig en zeer
vertrouwend. „Wat 'n kerels," dacht de schrijver,
„dat ze niet blindelings alles van 'r aanpakken.."
,,'t Heette „De Bedriegers"," zei ze schuw.
,,'t Ging over een redacteur, die groot was...."
ze keek bewonderend naar den schrij\ r, „en
sterk, en knap...." weer zochten haar oogen de
zijne, met klaarblijkelijke bewondering, „en die
werd verliefd op
„Ja, natuurlijk," riep de schrijver levendig,
„nu weet ik 't weer heelemaal."
Intusschen kwam de hoofdredacteur terug van
zijn kopje koffie. De portier keek hem strak aan,
en scheen verbluft.
„Heb je meneer De Jong beneden zien komen
vroeg de hoofdredacteur.
Meneer de Jong was de schrijver, en Stevens
voelde zich volkomen in staat, hem er uit te gooien,
als hij nog niet weg was.
„Ik geloof 't niet, meneer," zei de portier.
„Zoo'n lammeling," zei de hoofdredacteur.
„Kom even met 'n brandspuit, Van Tienen
meneer De Jong moet er uit geslingerd worden."
Hij wou juist de trap opgaan, toen Van Tienen
zijn mouw aanraakte.
„Pardon, meneer, maar ik geloof, dat meneer
de Jong een grapje uithaalt. Ik heb zooeven naar
boven gebeld, meneer, en ik dacht, dat u ant
woordde, en toen heb ik juffrouw Phyllis Brown
naar uw kamer gestuurd."
De hoofdredacteur keek blanco.
„Phyllis Brown? Wie is dat?"
„Dien naam heeft ze opgegeven, meneer," zei
de ander diplomatiek, en de hoofdredac
teur vroeg zich af, waarom de stille be
schermer van zijn kamereenzaamheid zoo
tastbaar grijnsde. Hij dacht zeker aan De
Jong met zijn naargeestige grappen.
„En is ze nu boven bij meneer
de Jong?"
„Jawel, meneer."
„Je bent niet wijs, Van Tienen,"
zei de hoofdredacteur. „Enfin, als
De Jong met alle geweld gauw
dood wil, moet hij 't zelf weten,"
en hij ging de trap op en het eerste
bordes over. „Die halve gek," dacht
hij op de tweede trap, „ik wed om
een tientje, dat hij voor mij speelt,
en dat mensch fabelachtige geld
sommen belooft. Hij kan wel leuke
dingen schrijven, maar hersens heeft
ie net zooveel als een kuiken."
De hoofdredacteur ging niet over
haast zijn kamer binnen, en niet
door de gangdeur. Hij wou eens
kalm afluisteren, wat de schrijver
babbelde, en de andere deur van
zijn kamer, die van 't archief, kwam vlak
achter den stoel uit, waarop de bezoekster
op 't oogenblik zat. Geruischloos zette
Schilderachtig koekje by Didam.