No. 33
VRIJDAG 15 JANUARI 1932
879
Te Zwolle. Het hoekje der
Turfschippers aan het Weey.eulund.
hij die deur op een kier, en luisterde, onop
gemerkt door de twee in de kamer. De
stemmen klonken wat vreemd tegen dien
hollen cementen achtergrond, maar hij ver
stond de woorden toch stuk voor stuk.
„En de heldin," zat de schrijver te pra
ten, terwijl zijn oogen langs het figuurtje
van de bezoekster gingen, „had bruin krul
haar, en oogen als een turkooizen zee, en
een kin, waar de Grieksche beeldhouwers
niet tegen opkunnen, en de redacteur werd
verliefd op de heldin. Hoe kon 't ook anders
Zooals ik al zei, 't is een uitstekende bij
drage."
De dame scheen ontroerd door zooveel
welwillendheid.
„Ik.... ik ben zoo blij, dat u 't aardig
vindt," stamelde ze. „Dus u neemt't aan
„Dat spreekt vanzelf. Wat ik zeggen
wou wat hebben we voor uw laatste
verhaaltje ook weer betaald
Achter de deur glimlachte de hoofd
redacteur sardonisch.
„Ik.ik geloof vijf pond," zei juffrouw
Brown. „Ja, ik weet 't zeker, want ik heb
er dit hoedje voor gekocht, en een snoezige
veeren boa, en.."
De schrijver straalde gewoon van welwil
lendheid.
„Nu, beste jongedame," zei hij, „ik heb
besloten, voortaan een andere lijn te volgen.
De litteratuur wordt niet voldoende be
taald."
Juffrouw Brown keek verwonderd, maar zei
alleen, dat ze 't natuurlijk volkomen met hem eens
was.
„ik heb vanmorgen nog tegen mijn sub-redacteur
meneer Stevens, gezegd...."
„Wat 'n mormel," mompelde de man achter
de deur. „Gooit 't geld van de zaak weg, en noemt
mijnu draai ik 'm vast en zéker zijn nek om."
„Zooals ik tegen Stevens zei," ging de schrijver
onverstoorbaar voort, „goede verhalen moeten
goed betaald worden. Ik stel me voor, uw hono
rarium voor de toekomst te verdriedubbelen."
„O, dank u I" riep de dame aangedaan.
Op dat moment belde de telefoon op het bureau
weer, en De Jong greep schaamteloos den ontvan
ger.
„Ja riep hij.
„Een heer voor u, meneer."
„Zeg maar, dat hij naar de maan loopt. Ik heb
't veel te druk. Hoe heet hij
„Ik moet er een eind aan maken," dacht de
man achter de deur. „Een grap is een grap, maar
De Jong is niet zoo schrander, als hij zich ver
beeldt.... hij stuurt den boel in de war...."
Maar nog roerde hij zich niet.
,,'t ls admiraal Wilcom, meneer," zei de stem
langs den draad, „hij wou over dat vlootartikel
spréken."
„Zoo, wou hij dat," zei De Jong, nog steeds de
stem van den hoofdredacteur nabootsend. „Dan
zal hij toch heusch 'n half uur moeten wachten.
Ik heb 't nu te druk."
De schrijver wendde zich weer tot juffrouw
Brown.
,,'t Is maar een admiraal," zei hij. „Die lui loo-
pen hier de deur plat. Ik wou u vragen, of u niet
een serie voor ons kon schrijven. Laten we zeggen
twaalf verhalen met diezelfde heldin, met bruin
krulhaar en oogen als een turkooizen zee.... en
dan een keurige jonge held, die talent heeft.."
„Ik geloof wel, dat ik 't kan," zei juffrouw Brown
bescheiden.
„Da's dan afgesproken. We willen voor goed.
werk goed betalen. Stevens, mijn sub, is 't met me
eens. Rekent u maar op tweehonderd pond per
stuk. En we willen ook de banden met onze beste
medewerkers versterken. Als u straks om één
uur vrij bent, zou ik 't heel prettig vinden, met u
in de stad te lunchen. Wou u me nog iets vragen?
Wel vertjoept
De echte hoofdredacteur had het hoofd om de
deur heengestoken, en daardoor zijn plaatsver
vanger den laatsten uitroep ontlokt.
Juffrouw Brown keek om, en gaf een gilletje,
en stond op. Maar De Jong was zichzelf al weer
meester.
„O, ben je daar Stevens!" zei hij luchtig. „Ik
vertelde juist aan juffrouw Brown, dat we haar
werk zoo goed vinden. Kom hier, dan zal ik je
even voorstellen."
Stevens kwam naar voren zonder een spier te
vertrekken, en juffrouw Brown maakte netjes
een buiging, hoewel zij aan verborgen emoties ten
prooi scheen te zijn.
„Ik kom net van de directie," zei Stevens kalm
tot den man, die zijn stoel had ingenomen. „Ik
moest je zeggen, dat je te hooge prijzen betaalde,
zonder hen te raadplegen. Ze waren nogal kwaad,
en ze zeiden, als je weer zulke dingen uit
haalde, moest je 't maar uit je eigen zak be
talen."
De heer De Jong zweeg. Hij begreep niet pre
cies, waar de ander heen wou, maar 't kwam toch
in hem op, dat hij Stevens, of zichzelf, of allebei,
er wel eens leelijk ingewerkt kon hebben. Hij
begon te wenschen, dat juffrouw Brown maar niet
gekomen was.
„O, eh.... hebben ze dat gezegd?" vroeg hij
mat.
Juffrouw Brown keek onschuldiger dan ooit.
„Dat vind ik nogal erg," zei ze. „Zouden ze.
zouden ze vijftien pond.... honderdtachtig pond
voor twaalf verhalen, te veel vinden denkt u
„Vijftien pond I" herhaalde Stevens ontzet.
„Heeft meneer u vijftien pond voor een klein
verhaaltje beloofd, juffrouw Brown
„Ja," zei ze liefjes. „Ik vond 't zoo aar
dig
„Hm," deed Stevens, „dat wordt lastig.... als
de directie dat niet wil uitkeeren, zal er iemand
anders over de brug moeten komen."
De schrijver kwam tot de conclusie, dat de grap
niet half zoo leuk was, als hij vijf minuten tevoren
gedacht had hij had er opeens genoeg van.
„Ik doe 't niet meer, ouwe jongen," zei hij.
„Juffrouw Brown.... 't lijkt niet erg netjes,
achteraf bezien, maar ik bén de hoofdredac
teur niet. Die knaap daar is 't, en't was alle
maal maar klets over die serie."
Een snelle blik werd gewisseld tusschen Stevens
en juffrouw Brown een blik van begrijpen en
van pret. Zij verloor opeens al haar meisjesachti-
gen eenvoud, en wendde zich tot den schrijver
met een heftigheid, die hem deed huiveren.
„O ja riep ze, „allemaal klets U denkt mis
schien door zoo'n uitvlucht van uw verplichtingen
af te komen, maar ik zal onmiddellijk mijn maat
regelen nemen I"
„Ik kan u geen ongelijk geven," zei Stevens.
„Hij had natuurlijk niet 't minste recht, om over
eenkomsten te maken, maar dat maakt 't nog
ergerhij heeft met u geldelijke overeenkomst
getroffen onder bedrieglijke voorwendsels. U
zult in ieder geval uw geld wel krijgen."
De schrijver zat verstomd. Hij begreep, dat hij
'n leelijken streek had uitgehaald en dat iedere
jury aan juffrouw Brown, als ze haar gezicht
liet zien, het overeengekomen bedrag zou toewij
zen.
Hij dorst niet te wachten op mogelijke vervol
gen, maar greep blindelings naar zijn hoed en stok
en verliet het vertrek. Maar op de tweede traptrede
bleef hij staan. Het was te gek. Hij moest juffrouw
Brown tenminste probeeren te overtuigen, dat
het niets was dan een grap. Zóó wraakzuchtig
kon ze tegen een collega niet zijn. Hij ging terug,
en deed de deur open van de kamer, die hij pas
verlaten had. Op den drempel stond hij verstomd,
want zijn voormalige vriend, de hoofdredacteur,
boog zich over den stoel van juffrouw Brown en
kuste haar.
Toen klonk er een stem, een gebroken en sta
melende stem, die vruchteloos trachtte, met de
oude luchthartigheid te klinken
„Ga je gang maar hoor doe maar net of ik
er niet ben," zei de heer De Jong. „Kus je je me
dewerksters altijd, Stevens Misschien heb je
liever, dat ik een anderen keer maar eens terug
kom
„Ja," zei de hoofdredacteur kalm, „ik kus een
medewerkster altijd als 't mijn vrouw is."
De Jong keek eerst nog verslagener, en toen
opgelucht. Als er over de heele linie grappen be
gaan waren, hoefde hij niet bang meer te zijn voor
zijn honderdtachtig pond.
„Je hebt op alle manieren aan 't kortste eindje
getrokken," ging de hoofdredacteur voort. „Mijn
vrouw wil graag, dat ik in de stad met haar ga
lunchen, De Jong. Heb je zin om mee te
doen
„Ja, doet u dat," zei juffrouw Brown, met haar
oude ongekunsteldheid, „dan kunnen we nog even
nader over die serie spreken."
Luid rinkelde de bel van de huistelefoon, en
nu was het de echte Stevens, die luisterde. Er kwa
men een paar korte zinnetjes,toen wendde de hoofd
redacteur zich tot De Jong.
„De admiraal I" riep hij. „Dien hebben we al
dien tijd laten wachten, Van Tienen zegt, dat hij
blauw ziet. Weg jullie, alle twee Ik heb de rest
van den morgen hard noodig, om dien ouden heer
weer te sussen."
Toen De Jong de vrouw van den hoofdredacteur
volgde de trap af, ontmoette hij een grijzen, for-
schen ouden krijgsman, die de trap opging met
sprongen, moord en doodslag uitbrieschend.
„Da's de admiraal," mompelde De Jong. „Arme
Stevens t"