3c *)Naalbuig te %attbommel. VRIJDAG 15 JANUARI 1932 No. 33 t -r„ nun FN NIEUW NAAST ELKAAR EEN INTERESSANTE FOTO VAN DE GROOTE BRUG OVER DE WAAL BIJ ZALTBOMMEL. VOOR DEN OUDEN OVERGANG ZIEN WE DE WERKZAAMh" DEN MAN EEN GEDEELTE DER NIEUWE BRUG, DEN AANMAAK DER PIJLERS, DE GEREEDSTAANDE BRUGSCHRAGERS, WIER GEHEEL WEL EEN MOOI OVERZICHT GEEFT VAN HET DOELMATIG WERK, HETWELK HIER MOMENTEEL VERRICHT WORDT. had hij ongetwijfeld niet geriskeerd nóg een venster te openen. Ook waren er bij de vensters aan den voorkant geen voet indrukken, die er zeker wèl zouden zijn geweest als hij door een daarvan weer naar buiten was gegaan. Als hij echter van de voordeur gebruik had gemaakt, moest deze door iemand weer achter hem gesloten zijn, want Henty had verklaard, dat hij Manning den ketting had hooren losmaken en den sleutel om draaienMooi zoo, dacht Greenwood, zijn theorie begon haar juistheid meer en meer te bewijzen. Hij ging door de achterdeur het huis binnen en liep rechtstreeks naar de provisiekamer; hij had den voorzorgsmaatregel genomen die op slot te doen. Op den vloer vond hij twee stel sporen van een paar schoenen, waaraan aarde had gezeten, beide gaande in de richting van het huis, een bevestiging van zijn meening, dat de inbreker tweemaal was binnengekomen. Verder was er in de provisiekamer niets, dat den detective belang inboezemde; hij ging daarom weer naar buiten en liep naar den voorkant van het huis, waar een andere agent zich bij hem voegde. Er is niemand in de nabijheid geweest, meneer," rappor teerde de man. „Ik heb sporen van voetindrukken gevonden in het bloembed onder een van de vensters van de groote hall, waar de moord is gepleegd, maar niets wijst er op, dat iemand door een ander raam het huis verlaten heeft dan door dat van de provisiekamer. Het heeft er meer van of iemand op beide plaatsen een poosje heeft stilgestaan en daarna wat aarde over de indrukken heeft geschoven." Al pratend had de agent den detective meegenomen naar een van de zijkanten van het huis en op 'n gegeven oogenblik wees nij naar den grond. Greenwood liet zich op de knieën vallen om de aangeduide plek te onderzoeken en nadat hij de losse aarde had weggeveegd, vond hij de indrukken van een paar kleine voeten, geheel andere sporen dan hij bij de provisiekamer had aangetroffen. Kennelijk had hier iemand eenigen tijd. gestaan en den grond hard gemaakt door zijn lichaamsgewicht, zoodat hij duidelijke voetsporen had achtergelaten. Greenwood trok de indrukken zorgvuldig op een stuk papier na, knipte ze uit en stak ze in zijn zak. „Heb je geinformeerd of dat raam tijdens het diner heeft opengestaan?" wendde hij zich daarop tot den agent. „Ja, meneer. Manning zei, dat het open was en dat iemand, die er bij stond, woord voor woord kon verstaan, wat in de kamer gesproken werd. De gordijnen waren maar half dicht geschoven, omdat het zoo warm was. „Juist. Ik vermoed, dat hetzelfde geldt voor het venster van de hall; laten we daar ook maar eens 'n kijkje nemen." Een enkele blik overtuigde Greenwood, dat dezelfde persoon, die door het raam van de eetkamer naar binnen had gekeken, dit bij de hall herhaald had. „Dat bewijst, dat onze vriend Redmayne niet de eenige is geweest, die hier gisteravond heeft rondgespookt," zei hij, „want deze voetsporen zijn afkomstig van een kleinen mandie van Redmayne zijn een heel stuk grooter. Maar ik ben bang, dat deze wetenschap me direct niet veel zal helpen." En daarop tot den agent: „Dank je, Grainger, je hoeft je verder niet om deze vensters te bekommeren; ik weet nu alles, wat ik weten wilde." Vervolgens begaf hij zich naar de voordeur, belde en werd binnengelaten door Manning. „Is mevrouw Shutter beneden?" vroeg hij. „Neen, meneer, ze is op haar kamer. Wilde u haar spreken „Straks. Ik zal u wel waarschuwen als ik zoover ben." Hij liep naar de groote hall om daar zijn nasporingen te hervatten. Greenwood had, wanneer hij een of ander ingewikkeld pro bleem moest ontwarren, de gewoonte zich in de plaats van den dief of moordenaar te stellen. Zoo ook in dit geval. Wat, vroeg hij zich af, zou de inbreker van den vorigen nacht hebben ge daan, toen hij binnenkwam? Natuurlijk had hij een electrisrhe zaklantaarn gehad, zoodat het niet noodig was het licht aan te draaien. Daarop was hij daar hij maar één doel voor oogen had de achtergang doorgeloopen tot de deur aan het eind daarvan, die, naar hij mocht verwachten, toegang gaf tot het vóórgedeelte van het huis. De Barnetts vooropgezet natuurlijk, dat zijn theorie juist was, hadden den dief ingelicht, waar hij het beeld moest zoeken. In de hall gekomen, zou hij allereerst de plaats vast stellen waar de Chineesche godheid zich bevond, om dan een monsterenden blik te laten gaan over de andere kostbaarheden, die in het vertrek aanwezig waren en die wellicht bij een volgend bezoek in aanmerking kwamen om van eigenaar te verwisselen. Zonder eenigen twijfel zou zijn oog vallen op de met juweelen bezette snuifdoozen, die volgens het zeggen van mevrouw Shutter op de kleine tafel hadden gelegen, waar zich ook de dolk bevond. Maar hadden ze daar werkelijk gelegen? Was het aan te nemen, dat Hyram Shutter, die er, als harts tochtelijk verzamelaar, natuurlijk ten zeerste op gesteld was.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 22