HiMirr •■irffiirwiwrini No. 33 VRIJDAG 15 JANUARI 1932 887 zijn collecties ordelijk en systematisch bijeen te houden, die twee niet bij de rest van de verzameling op den schoorsteen mantel teruggelegd zou hebben? Vast en zeker had hij dat ge daan! Want het was meer dan waarschijnlijk, dat het de heer des huizes was geweest, die ze aan de Barnetts had laten zien en niet zijn vrouw, die maar heel weinig belangstelling voor de kunstcollectie van haar man bezat. Greenwood wist niet, dat de beide snuifdoozen, die hij thans uit zijn zak haalde en weer op de tafel legde, het persoonlijk eigendom van Evan geline Shutter waren. WdArom waren deze snuifdoozen van hun plaats gehaald? Weer kroop hij overdrachtelijk gesproken in het vel van den dief. Wat was het meest voor-de-hand-liggende, dat een beroepsinbreker zou doen, als hij plotseling van aangezicht tot aangezicht stond met voorwerpen, die zulk een ontzaglijke „courante waarde" hadden? Ongetwijfeld, het was hem in de eerste plaats om het Chineesche beeld te doen, maar dat be hoefde toch geen beletsel te zijn om in het voorbijgaan nog wat anders buit te makeniets dat zóó gemakkelijk en zonder veel risico was mee te nemen als deze snuifdoozen. Hij zou er Greenwood was daarvan overtuigd een paar de kost baarste liefst in zijn zak laten glijden. Waarschijnlijk was op dat moment de vrouw des huizes de hall binnengekomen, om, naar ze zelf verklaarde, een boek te zoeken en had ze (maar dat had ze niet verklaard!) in plaats daarvan een inbreker gevonden. Een knappe, aantrekkelijke jongeman, van haar eigen stand, zooals ze met één oogopslag vaststelt. Wat nu volgt, ligt in het duister, maar het is in ieder geval duidelijk, dat hij haar de snuifdoozen moet hebben teruggegeven, die zij op de dichtstbijzijnde tafel neerlegde, want natuurlijk was ze verward en verbijsterd. Maar tenslotte was dit alles alleen maar veronderstelling; Greenwood moest bewijzen hebben! Hij overtuigde zich dat alles in de kamer nog in precies denzelfden toestand was als in den nacht van den moord en drukte toen op de bel bij den haard. Een forsche livreiknecht, dien hij al eerder had ondervraagd, maar zonder eenig resultaat, kwam binnen. In zijn oogen was een soort honger naar nieuwe sensatie en in zijn binnenste wrokte verzet tegen het onbarmhartige noodlot, dat hem in een diepen slaap had gedompeld, terwijl in een ander deel van het huis zich zulke schokkende dingen afspeelden. „Luister eensbegon Greenwood. „Heb je me niet verteld, dat j ij gisteravond na het diner de koffie binnenbracht?" „Ja, meneer. Ik en meneer Manning," was het antwoord. „Ben je daarna nog voor iets anders hier geweest?" „Ja, meneer; om de leege kopjes weg te halen." „Kun je je nog herinneren, wat de verschillende leden van het gezelschap deden?" „Neeneigenlijk niet meer," klonk het spijtig. „Keken ze bijvoorbeeld naar een van de kunstvoorwerpen hier in de hall?" „Dat heb ik niet zoo opgemerkt, meneer. Ik zette de kaart tafel klaar en ging toen heen." „En was er daarna nog een aanleiding voor je om binnen te komen?" „Ja; ik en meneer Manning brachten de karaffen en syphons in de hall en zetten ze op een tafel." „En weer merkte je niets bijzonders?" „Iets bijzonders, neen, meneer. Meneer Shutter stond naast meneer Nathaniël Barnett, met zijn rug naar mij toe. Ik kon niet zien wat hij deed, maar ik zou zeggen, dat hij hem iets liet zien." „Uitstekend hoor; dank je wel. Ik weet voldoende Vraag meneer Manning of hij even hier wil komen." De huisknecht verliet de hall en een oogenblik later ver scheen de butler weer. „Wilde u mij spreken, meneer Greenwood?" „Ja, ik wilde u graag een en ander vragen. Kijkt u eens goed de hall rond en tracht dan vast te stellen of u iets ziet dat anders was, toen u hier gisteravond voor het laatst bent ge weest. Ik bedoel natuurlijk, voordat mevrouw u 's nachts om half twee belde." De butler liet langzaam en aandachtig zijn blikken door de kamer gaan, aandacht wijdend aan elke tafel en wat zich daar op bevond. Eindelijk bleef zijn oog rusten op de tafel, waarop de twee snuifdoozen lagen. „Deze twee doozen lagen daar niet, toen ik met de karaffen binnenkwam; maar u hebt ze zeker zelf daar neergelegd?" „Ik heb ze alleen maar teruggelegd op de plaats, waar ik ze vanochtend gevonden heb," antwoordde de detective. „Maar u zegt, dat ze daar gisteravond niet waren. Hebt u dan de ge woonte élken keer dat u een kamer binnenkomt rond te kijken of ieder kunstvoorwerp wel op zijn plaats staat?" „A11 ij d is wat veel gezegd, maar ik deed het toch heel dikwijls, omdat meneer daar erg precies op was, op het over- drevene af, als ik het eerlijk mag zeggen. Alles moest op zijn vastgestelde plaats blijven en o wee, als het er vandaan was gehaald, dan zat er wat op voor dengeen, die dat had gedaan Dat was ook voor een deel de oorzaak, dat meneer en mevrouw nogal eensehverschil van meening hadden, want zij is in dit opzicht heel anderseerder 'n beetje slordig dan overmatig-precies, om het kind maar bij den naam te noemen." Wordt voortgezet)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 23