906 VRIJDAG 22 JANUARI 1932 No. 34 Mei 3$t. ^cAazpman-manummt U 2>tiebetofen nen. Glimlachend en links en rechts wuivend, reed zij eenige malen rond en voerde vervolgens eenige acrobatische toeren met haar dieren uit. Zich wie gend en dansend op de ruggen der ponies, deed zij hen wenden en keeren en op de achterpooten loopen, onder voortdurende aanmoediging van een geklak met de tong of van een liefkoozend woord, waarvoor de dieren uitermate gevoelig bleken te zijn. Tot besluit van haar nummer voerde Erna op hun ruggen een costuum- dans uit, die den indruk wekte alsof een reusachtige, veelkleurige vlinder zich drijvend hield op den adem van den wind. Haar optreden werd beloond met een krachtig applaus, waarvoor de ponyrijdster zichtbaar gevleid dankte. Na het optreden van eenige kleinere nummers kwam Moelay aan de beurt. De verschijning van zijn paarden deed een kreet van bewondering uit het pu bliek opgaan en de superieure dressuur en de vermetele ruiterkunststukjes van den Arabier verwekten herhaaldelijk een krachtig en langdurig applaus. Moelay dankte voor dien bijval met de gratie van een hoveling en nadat hij zijn viervoetige medewerkers met een knallenden zweepslag naar de stallen had doen terugkeeren, verliet Paul zijn plaats en zocht den directeur op, die hij in een der kleedruimten bezig vond met het controleeren der recette. „Hoe gaat het vanavond met de business, meneer Farber informeerde Paul. „Dank je, boven verwachting goed, we hebben het tenminste wel eens slechter getroffen," antwoordde Farber. „Als we morgen en overmorgen het zelfde kunnen zeggen, neem ik met een gelukkig en voldaan hart afscheid van Utrecht.." Een kleine hand, getooid met een juweelen ring, schoof het doek voor den ingang van de kleedruimte weg en het volgende oogenblik trad de pony rijdster binnen. Den directeur en zijn gast in gesprek ziende, wilde zij zich weer verwijderen, maar een gebaar van Farber weerhield haar. „Kom maar binnen, we behandelen geen geheimen, Erna," stelde hij haar gerust. Glimlachend trad zij binnen en Paul complimenteerde haar met haar optreden, waarvoor de Duitsche ingenomen dankte. ,,'t Is goed bezet vanavond, vindt u niet vroeg zij den jongeman vervolgens. „Ja, en dat is zeker wel prettig voor de artisten veronderstelde Paul. „Het lijkt me tenminste heel onaangenaam om voor een half bezette tent te moeten spelen." „U heeft gelijk, dat is het ook," bevestigde Erna. „Het gebeurt echter maar al te vaak, nietwaar directeur Weet u nog, in Tilburg Daar speelden we avond aan avond voor hoogstens honderd menschen." „Ja, dat heeft ons meer gekost dan in het laadje gebracht," antwoordde Farber somber. „Maar allons, eind goed, al goed. Zutfen, Arnhem en Nijme gen nog en dan...." Een luid vloekende stem deed hem plotseling zwijgen en haastig opstaan. „Willem natuurlijk weer," liet de ponyrijdster zich ontvallen, terwijl ze Farber een blik van verstandhouding toewierp. Tusschen de verwenschingen door klonk de kalm-overredende stem van Sidi Moelay die den ander, met wien hij in een woordenwisseling was gewikkeld, niet tot zwijgen scheen te kunnen brengen. Paul bespeurde een bezorgden trek op Farber's gelaat, doch de Duitsche scheen de ruzie amusant te vinden en liep op den uitgang toe, waar zij opmerkwaam bleef staan luisteren. Paul's vragende blik deed Farber het zwijgen verbreken en eenigszins aarzelend en met een norschen klank in zijn stem, verduidelijkte hij „Willem, een Hollander, die voor de verzorging van de leeuwen is aangenomen. Hij maakt nogal eens gebruik of beter gezegd misbruik van sterken drank en dan is hij verbazend lastig. Vooral de dompteuse moet het dan ontgelden." „O, maar ze heeft een goeden beschermer," wierp de Duitsche er spottend tusschen in. „Sidi Moelay is zeer bezorgd voor Tine en die wijst haar dronken beschermeling zijn plaats wel." „Is die dronkaard een beschermeling van de dompteuse?" vroeg Paul verbaasd. Den bestraffenden blik opvangend dien Farber de Duitsche toewierp en die deze geërgerd op de lippen deed bijten, hernam hij „Waarom ontslaat u den man dan niet, als hij het een ander lastig maakt, directeur?" Hij bespeurde dat zijn vraag den ander onaangenaam getroffen had en alsof hij geen antwoord verwachtte, bracht hij onmiddellijk een wending in het gesprek. „Treden de leeuwen spoedig op, juffrouw?" keerde hij zich tot de Duitsche. „Het zal tenminste niet lang meer duren, de kooien worden al opgesteld, meneer," antwoordde zij. „Eerst treden echter Mathama Akbar en zijn vrouw nog op." De twistende stemmen buiten de kleedruimte waren verstomd en Paul zag, dat Farber gerustgesteld ging zitten. Hij wilde vermijden den directeur opnieuw in verlegenheid te brengen, maar toch bracht zijn intense belangstel ling het gesprek spoedig weer op Tine van Staveren. „Brengt de omgang met de leeuwen nooit eenig gevaar mee voor de dompteuse informeerde Paul, toen Farber hem een staaltje had verteld van de kracht van een leeuwenklauw. „Och, gevaar is er altijd, zelfs voor den meest ervaren en moedigsten domp teur," antwoordde Farber. „Daarom acht ik dit beroep dan ook absoluut onge schikt voor een vrouw en.zeker voor een jong meisje als Tine." „Is het dan geen inconsequentie dat u het optreden van het meisje in uw onderneming duldt, directeur vroeg Paul met een glimlach. „Dat is hetgaf Farber volmondig toe. „Bijzondere omstandigheden hebben het echter in dit geval noodzakelijk gemaakt. Ik had met Tine's vader een contract en vorig jaar stierf hij. Hij liet zijn dochter, die op een kostschool was, weinig meer na dan zijn leeuwen, waarvan hij er zelf vijf op jongen leeftijd in het Anti-Atlasgebergte had buitgemaakt. De andere twee zijn geboren in Hagenbeck's Tiergarten in Stellingen en hij oefende een wonderbaarlijke macht

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 10