970 VRIJDAG 5 FEBRUARI 1932 No. 36 in mijn zak draag. Enfin, dien lees ik straks wel even," viel hij zichzelf in de rede. „Wenscht u hem soms eerst in te zien vroeg de dompteuse beleefd. „Neen, volstrekt niet, ik weet wel, juffrouw Tine, wat zij schrijft. Ik ben een paar jaar op reis geweest en het was in al haar brieven hetzelfde. Kom terug, kom terug.... en dan nog iets anders...." antwoordde hij met een glimlach. „U is wel gelukkig met het bezit van een moeder," merkte het meisje met een zucht op. „U heeft gelijk," gaf hij ernstig ten antwoord, „en ik geloof.... wel, ik geloof, dat ik dit bezit niet genoeg waardeer." „Ach ja, zoo gaat het helaas met ons allemaal, wij waardeeren het bezit van iets dat ons lief en dierbaar is pas voldoende als het ons ontnomen wordt. Dat is een algemeen voorkomende menschelijke fout, geloof ik. Ik tenminste heb nooit zooveel van mijn moeder en vader gehouden dan toen ik hen missen moest, weet u Er kwam een zacht, warm licht in de oogen van het meisje, terwijl zij over haar ouders sprak en bewogen deed Paul er het «wijgen toe. Bij het leeuwenverblijf aangekomen, opende de dompteuse de deur en binnentredend werd Paul ontvangen met een dof, ingehouden gegrom, dat hem onwillekeurig even huiveren deed. HOOFDSTUK VII KONINGEN IN BALLINGSCHAP T"iehier mijn vrienden en vriendinnen in gevangenschap," sprak 't meisje ernstig, terwijl ze haar blik naar haar metgezel ophief. Paul zag een drietal getraliede ijzeren kooien naast elkander opgesteld, waarin, om vechtpartijen te voorkomen, de leeuwen en leeuwinnen afzonder lijk waren ondergebracht. Alleen Zemba, de Lybische woestijnmonarch, had een vrouwtje tot gezelschap. Het kleine wijfje, uit den Atlas afkomstig, voelde blijkbaar groote bewondering voor haar heer en zij toonde metterdaad haar zorg en liefde door onophoudelijk de vliegen te verjagen die hem plaagden. Toen de dompteuse en Paul binnenkwamen lag Zemba rustig te slapen met zijn machtigen kop tusschen de voorpooten van zijn wijfje gedoken, die trouw de wacht hield over zijn rust. De andere dieren liepen rusteloos de kooien rond, nu en dan den kop opheffend naar het hooge venster, waardoor een enkele zonnestraal naar binnenviel. Eenige hunner deden een ingehouden gebrul hooren toen Paul naderbij kwam, doch een gebiedend „Stilte 1" van de kleine dompteuse, dat als een belachelijke bespotting klonk tegenover deze machtige en bloeddorstige woestijnheerschers, bracht de leeuwen tot zwijgen. „Ze zijn alle in hetzelfde jaar geboren," legde het meisje uit, toen Paul naar de leeftijden der dieren informeerde, „alleen Zemba is een jaar ouder en is nu in zijn zevende levensjaar. Behalve de twee,die in gevangenschap geboren werden, zijn ze alle nog heel jong in de woestijn en in de bergen van Noord- Afrika gevangen." „Wennen ze gemakkelijk aan hun gevangenschap informeerde Paul. „Neen, integendeel. Deze zeven dieren behooren met nog vier andere, die elders zijn ondergebracht, tot een jachtbuit van meer dan dertig welpen, waar van er ruim twintig op jongen ieeftijd stierven." Paul werd getroffen door een lichte trilling in haar stem. „U zegt dat alsof het u bedroefde," merkte hij op. „Ja," antwoordde het meisje zacht, „het drukt me altijd als ik eraan denk dat er zooveel dieren ten offer vallen aan de sensatiezucht van den inensch. 3k JCiftfienmatlU te £eeuwatden Jaarlijks worden er dui zenden, die de vrijheid noodig hebben als wij ons voedsel om tot wasdom te komen, gedood of in een staat van smadelijke vernedering gebracht en dat alleen onder voor geven dat ze gevaarlijk zijn of omdat de men- schen er genoegen in vin den, hun meerderheid tegenover hen te toonen en hen aan zich te on derwerpen." „Maar ze zijn toch gevaarlijk," wierp Paul haar tegen. „Ja zeker, maar al leen dan als de mensch hen belaagt, meneer. Mijn vader heeft aan verschil lende leeuwenjachten in Afrika deelgenomen, hij heeft er ook op den lui paard gejaagd. En hij is door de jaren tot dezelfde ervaring gekomen als alle andere jagers in de wil dernis, namelijk, dat er geen gevaarlijk wild in vrijheid bestaat. Zij wor den eerst dan gevaarlijk voor den mensch, ais deze het op hun vrijheid of op hun leven heeft gemunt. Geen enkele soort grof wild, geen olifant, leeuw, wilde buffel, rhinoceros of tijger zal den mensch uit eigen beweging aanvallen, integendeel zij verbergen zich zooveel mogelijk voor den mensch. Een leeuw, bijvoorbeeld, zal zich nooit stoutmoedig op den dag vertoonen. Hij sluipt van de eene schuilplaats naar de andere, maar wanneer hij zich ontdekt ziet en in het nauw gebracht wordt, dan kan zelfs geen olifant hem in moed en geen tijger hem in bloed dorst overtreffen. Voor mijn gevoel ligt er iets stuitends in die eeuwige achtervolging, waaraan al die in vrijheid geboren schepselen blootstaan. AI missen ze dan een redelijk verstand, ze bezitten toch een hoog ontwikkeld in stinct en ze zijn even gevoelig, zoo niet gevoeliger dan de mensch voor smart en vreugde, al komen die aandoeningen dan ook op een voor ons dikwijls onbegrijpelijke wijze tot uiting. Oh, voorzoover de jacht ten doel heeft den mensch werkelijk te beveiligen, acht ik haar te billijken, maar het meerendeel der dieren valt ten offer aan den moordlust der menschen, alleen terwille van de jacht en om hun zucht naar avonturen te bevredigen. Dat zijn onedele drijfveeren, die den mensch, den koning der schepping, onwaardig zijn. Temeer onwaardig, omdat hij bij de iacht over hulpmiddelen beschikt die elke gedachte aan een eerlijken strijd onmogelijk maken en die de jacht op een monsterachtig moordfestijn doen ge lijken. Het meisje had allengs met meer vuur gesproken en getroffen door haar hartstochtelijk betoog luisterde Paul toe. „En neemt u nu een dier dat in gevangenschap geboren is en dat dus de vrijheid nooit heeft gekend. Een oppervlakkig mensch zal zeggen, dat zoo'n beest geen besef heeft van wat hij mist in de kooi, maar het dier heeft zijn in stincten, oer-instincten, die nooit en onder geen omstandigheden ooit verloren gaan. In gevangen staat moet hij die ingeboren instincten, die vaak gevaarlijk zijn voor den mensch, leeren verloochenen en dit kan nooit anders geschieden dan door pijn. Een mensch kent den remmenden invloed van het verstand of van het geweten, het dier kan slechts het begrip, van wat in de oogen van den mensch goed of niet goed, dienstig of verkeerd is, worden bijgebracht langs den weg van het gevoel. Zoo is voor mij dressuur nagenoeg gelijk aan mishan deling „U heeft gelijk," antwoordde Paul, onder den indruk van haar woorden en van haar aanval op het beroep dat zij diende. „Ik weet wel, ging de dompteuse voort met iets als treurigheid in haar stem, „dat ik verschrikkelijk inconsequent ben, door het beroep dat ik veraf schuw te blijven uitoefenen, maar helaas hebben de omstandigheden ertoe geleid. Mijn vader, hoe goed hij mij ook begreep, heeft me dikwijls een droom ster en een dweepster genoemd en misschien ben ik dat wel. En toen ik deze erfenis aanvaardde was mijn eerste verheugende gedachte dat mijn dieren nu vrij zouden zijn, tenminste niet langer verplicht om hun natuur geweld aan te doen tegenover een op sensatie belust publiek. Ik had gehoopt dat een of andere dierentuin hen over zou nemen, waarin zij veel meer vrijheid van be weging en een natuurlijker omgeving zouden krijgen dan ik hun b'eden kon. Maar helaas bleek dit onmogelijk. De directeur kon geen anderen dompteur vinden en een circus zonder leeuwen is een onmogelijkheid. Bovendien was er nog een andere reJen die het wenschelijk maakte deze tournée te beëindigen en zoo moest ik mijn liefsten wensch wel het zwijgen opleggen." „Enfin, het is nu gelukkig nog maar voor korten tijd, juffrouw Tine" viel Paul met hartelijke stem in, „en dat verheugt me voor u het meest. Ik

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 10