Ruby M.
m
O
1006
VRIJDAG 12 FEBRUARI 1932
No. 37
HUWELIJKSLOTER
Betty zat in de hangmat en keek naar den
kersenbloesem boven haar hoofd.
Ze was buitengewoon boos op mij en deed
geen moeite om dit te verbergen.
Ik was ook buitengewoon boos op haar, maar ik
was zoo wijs, dat uit alle macht te verbergen.
Drie minuten geleden had ze verklaard, dat ze
nóóit meer tegen me zou spreken.
Nooit is een lange dag, maar ik wachtte geduldig.
„Je hebt niet 't minste recht om me iets te ver
wijten 1" zei ze na twee seconden op 't horloge
af
„Ik geloof," zei ik, „dat iedereen 't recht heeft
een ander te probeeren te redden, die blindelings
't water inloopt."
„Ik loop niet blindelings 't water in," beweerde
ze. „En al deed ik 't.. ik kan zwemmen."
„In een vijvertje misschien," zei ik, „maar niet
in een draaikolk; maar ja, als je niet gered wilt
worden
„Dacht je, dat jij de eenige man was, die zwem
men kon zei Betty grof.
„Nee," gaf ik toe. „Smithers is twee jaar ama
teur-kampioen geweest, en Jonson is eens van een
brug gedoken, toen er een jongetje in 't water
was gevallenAls ze jou in de draaikolk van
je eigen dwaasheid zien, zullen ze je waarschijnlijk
wel naspringen."
„Heel zeker," zei Betty luchtig.
„En terwijl zij aan 't vechten zijn, wie de eer
zal hebben je te redden, verdrink jij," zei ik boos
aardig.
Betty glimlachte.
„Er wordt wel eens gesproken van menschen,
die tusschen twee stoelen in op den grond komen
zitten," merkte ik op, „en de grond is niet zacht."
„Zij hebben net zooveel recht om te leven als
jij of ik," verklaarde zij.
„Zeer juist," antwoordde ik, „maar niet vlak
bij ons in de buurt."
„Een mensch zou denken, dat je jaloersch was,"
zei Betty.
„Ik ben niet verantwoordelijk voor wat een
mensch zou denken," antwoordde ik vlug, „en ik
ben heelemaal niet jaloersch."
Ik was 't wel ontzettend maar ik was
niet van plan, 't Betty te laten merken.
We zaten te zwijgen. Een vleugje wind- blies
wat bloesem op Betty's hoofd. Het deed mij den
ken aan den dag, dat zij de bruid zou zijn den
dag, dat Smithers of Jonson of een andere idioot
haar in triomf zou wegvoeren.
Ik zuchtte. Betty keek op of liever néér,
want ik zat op het gras aan het voeteneind van dé
hangmat.
Ik had Betty mijn heele leven gekend het was
nog niet zooveel jaren geleden, dat wij samen in
dienzelfden boom waren geklommen en afgespro
ken hadden, later met elkaar te trouwen.
„Waarom zucht je?" vroeg ze. „Er is maar één
ding, waar een man om zuchtals hij verliefd
is 1"
,,'t Kan ook door indigestie komen," zei ik
dichterlijk. „En ik heb eens ergens gelezen, dat
liefde niets anders is dan een soort indigestie."
„Dat heeft de een of andere afschuwelijke man
gezegd," meende Betty.
„En de een of andere afschuwelijke vrouw heeft
hem gedwongen om het te zeggen," antwoordde ik.
„Meneer Smithers zegt, dat de liefde het mooiste
ding op de wereld is," zei Betty verwijtend.
„Smithers is een idioot," zei ik.
„Die zijn er zooveel," zei Betty veelbeteekenend.
Ze keek mij aan.
„En een man wordt 't idiootste, als hij hals
over kop verliefd wordt," zei ik.
„Dat moet je dan maar nooit doen," zei Betty
aanstonds.
„Zal ik ook niet," antwoordde ik. Het leek me
niet noodig er bij te voegen, dat ik 't al gedaan
hèd.
„Bob," zei ze opeens, „waarom wil je met alle
geweld, dat ik ga trouwen
„Nou," zei ik, „ik wil je natuurlijk graag geluk
kig zien."
„Pff zei Betty geheimzinnig. „En daarom wil
je me met twee mannen laten trouwen, waar ik
niet om geef."
„Je hoeft er niet met twee te trouwen," antwoord
de ik, „en ik dacht, dat je om allebei gaf."
„Dat doe ik ookdaarom kan ik met geen van
tweeën trouwen."
„Laat ze dan allebei loopen en probeer 't met
iemand anders," stelde ik voor.
„Er is niemand anders," zei Betty spijtig, alsof
't iets heel ergs was.
„Dat valt me mee," zei ik vurig.
Ze keek boos naar me.
Ik rolde om in het gras, zoodat ik wat dichter
bij de hangmat kwam en bij het kleine voetje
met het bruine schoentje, dat eenige centimeters
van den grond af zwaaide.
- „Laten we het geval eens overzien," zei ik zake
lijk. „Laten we de eigenschappen van Smithers en
Jonson tegen elkaar opwegen en zien, of we niet
tot een conclusie kunnen komen."
Betty zei niets.
„Eerst Smithers maar," zei ik. Ik haalde een
zakboekje en een potlood te voorschijn, schreef
met groote letters SMITHERS bovenaan op 't
ééne blaadje, en JONSON bovenaan op 't andere.
„Smithers is zes voet iang," begon ik met de
stem van een afslager, die de voortreffelijkheden
van een mooi dier onder de oogen der mogelijke
koopers brengt. „Ziet er tamelijk netjes uit, niet
onknap, erg gezocht door de moeders van huwbare
dochters inkomen
nah, matigkarakter,
vrij goedhersens, niet
om van te spreken...."
„Hij is niets dommer
dan meneer Jonson,"
verdedigde Betty.
„Goed," zeijk. Ik krab
de het woordje „geene"
door, dat ik achter „her
sens" had geschreven on
der den naam Smithers.
„Nu krijgen we Jonson
hoogte vijf voet
vier.
„Vijf," verbeterde Betty.
„Vijf," herhaalde ik ge
hoorzaam. „Korporaals
knevel, gesteven."
„Hij doet er maar een
enkelen keer kosmetiek
in," viel zij me in de rede.
Ik nam er geen notitie
van.
„Heeft heldhaftig het
leven van een klein jon
getje gered," ging ik ma
chinaal verder. „Inkomen
vorstelijk heeft een van
de mooiste auto's van 't
graafschap manieren
verwijfd
,,'t Is een echte heer,"
.verklaarde zij.
Memex^oóuxytiUin zijn
daap gedooïd doot een
btutalen fotegtoaf.