JOHAN DE GRAAFF Hij brak plotseling af en keek den Arabier in afwachting aan, alsof hij hoopte, dat deze hem opheldering zou geven van al, wat raadsel achtig was in Tine's bestaan. In die hoop werd hij echter bedrogen, Moelay wendde zijn blik van hem af en alsof hij hem te kennen wilde geven, dat hij niets meer aan zijn woorden had toe te voegen, liep hij op een der paarden toe en lichtte een poot van het dier op. De wenk was duidelijk genoeg en eenige oogenblikken later verliet Paul de stallen. Bij het leeuwenverblijf ontmoette hij Tirie. Hij had haar na Lou's bezoek niet meer alleen gesproken en met voldoening greep hij deze gelegen heid aan om haar tot een wandeling uit te noodigen. Het meisje weifelde met een antwoord, doch toen zij Paul's pijnlijk-ver wonderden blik ontmoette, stemde zij erin toe, hem te vergezellen. Haar ge dachten waren blijkbaar niet van de aangenaamste, want zij was verstrooid en ongewoon stil en gereserveerd in haar antwoorden, waaruit Paul opmaakte, dat haar iets hinderde. „Waarom ben je zoo stil en vreemd, Tine vroeg hij plotseling, toen hij die afgetrokkenheid niet langer verdragen kon. „Stil en vreemd herhaalde het meisje verward. „Ja, ja, ontken het maar niet, Tine. Is er iets, dat je hindert Toe, schud nu niet het hoofd en vertrouw mij toe, wat er is. Is Erna soms weer onbescheiden of snibbig geweest „Neen, neen," ontweek ze, „ik heb niets met haar gehad. Ik, ja, ik weet eigenlijk niet, wat het is.ik dacht ergens aan, dat is alles." „Waaraan, Tine vroeg hij met een dwingenden klank in zijn stem. Het meisje liep met gebogen hoofd naast hem voort, om hem geen ge legenheid te geven, haar aan te zien. „Kom nu, meisje," drong hij met weeke stem aan, „zeg me nu eens wat je zoo ontstemt of pijnlijk aandoet." „Och, eigenlijk is het niets," gaf zij eindelijk ten antwoord met een poging om haar verlegenheid te verbergen. „Ik dacht., aan het gesprek van dezen morgen bij het ontbijt. Die dames en die auto.Wie of wat is u toch eigenlijk, zeker wel geen paardenhandelaar zooals de directeur ons heeft wijsgemaakt?" Paul begon plotseling zoo hartelijk te lachen, dat Tine wel met hem moest instemmen. „Heeft Farber me dit nobele beroep in de schoenen geschoven?" vroeg hij geamuseerd. „Ja, of neen, wacht eens, hij heeft op den dag, toen u bij ons kwam, ge zegd, dat u zich voor paarden interesseerde en toen Erna daarop veronder stelde, dat u paardenhandelaar was, heeft hij haar niet tegengesproken en daarom verkeerden wij in de meening, dat dit juist was, begrijpt u „Ah zoo, nu dat is een heel verschil, Tineke, vind je niet Het was dus maar een bloot vermoeden van onze wijsneuzige en nieuwsgierige Erna en bescheidenheid heeft Farber natuurlijk weerhouden, zich over mijn parti culiere omstandigheden uit te laten." Met eenige woorden stelde hij het meisje vervolgens op de hoogte van zijn maatschappelijke positie, die blijkbaar een onaangenaam-verrassenden indruk op haar maakte. „U is dus heel rijk vroeg zij tenslotte bedremmeld. „En als dit inderdaad zoo was, zou het dan zoo'n grootc zonde zijn in uw oog, dat ik daardoor uw vertrouwen zou moeten verliezen vroeg Paul lachend. „Neen, dat zou onzin zijn," antwoordde het meisje. „Alleen.... nu, ik kan me niet voorstellen, dat mijn vertrouwen voor u van zooveel waarde zou kunnen zijn, dat u zich bezorgd zou moeten maken over het verlies ervan. De vriendschap en het vertrouwen van een eenvoudig meisje als ik ben kan toch voor u „Inderdaad, alleen uw vriendschap zou me nu geen voldoening meer geven," viel Paul haar haastig in de rede. Hij legde den klemtoon op het woord vriendschap en bevreemd keek het meisje hem aan. Paul begreep plotseling, dat zij anders tegenover hem stond dan nog maar eenige uren geleden en het denkbeeld kwam in hem op, onmiddellijk den knoop door te hakken en haar van zijn liefde te spreken. Het drukke verkeer op den weg deed hem echter hiervan afzien. Een nieuwe vraag van het meisje leidde zijn gedachten in een andere richting en deed hem begrijpen, dat er nog iets anders was, dat haar hinderde. „En die dames...." aarzelde Tine, met eenige verlegenheid in haar stem, terwijl een blos haar gelaat kleurde. Paul begreep, dat de met een venijnige bedoeling gestelde vraag van de Duitsche of Lou zijn verloofde was, haar uitwerking niet gemist had en dat Tine er door verontrust moest zijn. „Die c'ames zijn intieme kennissen van mijn moeder, Tine, en een van hen is door haar opgevoed en houdt haar al jarenlang gezelschap. We gaan even vertrouwelijk met elkander om als broer en zuster. Heb je 't nu begrepen, jongedame „Ja," antwoordde het meisje met een lichten zucht. Paul voelde niets van de verlichting, die in haar korte antwoord lag en Tine zou zelf niet hebben kunnen verklaren, waarom zijn opheldering een last van haar afnam. Met genoegen constateerde Paul echter, dat zij op den terugweg naar het wagenpark weldra weer den ouden, vertrouwelijken toon aansloeg, zoodat er niets meer te bespeuren viel van den afstand, waarop het meisje zich een oogenblik tegenover hem had geplaatst. Dit gesprek deed Paul het voornemen opvatten, Tine zoo spoedig moge lijk te vragen, doch het verblijf in Zutfen bood hem daartoe geen gelegenheid. Behalve door een dagelijksche middag- en avondvoorstelling, C werd het meisje nog in beslag genomen door het bezoek van tNU. <-) honderden schoolkinderen, die de paarden en de leeuwen kwamen zien, zoodat Paul haar niet meer alleen te spreken kreeg. Hij verlangde er daarom naar in Nijmegen te komen, waar het gezelschap vier dagen rust zou hebben, voor de kermis werd ingeluid. Op den laatsten avond van het vierdaagsch verblijf in Zutfen ontving Paul een brief van zijn moeder, waarin hij dringend werd verzocht den volgenden dag over te komen. Hoewel dit verzoek hem verwonderde, was het hem niet onwelkom het verschafte hem een gunstige gelegenheid zijn moeder op den stap, dien hij voor nemens was te doen, voor te bereiden. Hij zond haar een telegram, dat zij hem den volgenden dag verwachten kon en begaf zich, nadat hij de voorstelling had bijgewoond, dien avond vroeg ter ruste. Paul werd plotseling wakker door een luid rumoer uit het wagenpark. Tot zijn schrik onderscheidde hij in de woordenwisseling Tine's stem en die van den leeuwenoppasser, wiens luide vloeken hem haastig het bed deden verlaten. Vervuld van vrees voor een gevaar, dat het meisje dreigde, kleedde hij zich vlug aan en stond een minuut later buiten den wagen, waarna hij op het rumoer afging. Dichterbij gekomen aarzelde hij even en bleef, luisterend naar het gebral van den oppasser, een oogenblik staan. „Ik zeg je, dat ik geld wil hebben, begrijp je, meer geld, en wat ik ermee uitvoer, gaat je niet aan, begrepen En als je niet gauw genoeg over de brug komt, weet ik je nog wel op een andere manier te krijgen, versta je Al speel je hier de mooie juffrouw en al kan je op de bescherming van je vriendjes rekenen, daarom kom je toch zoo niet van me af. Ik zal je eerder...." „Raak me niet aan, laat me los.." hoorde Paul Tine angstig uitroepen en met eenige groote sprongen rende hij naar het meisje toe. Paul gaf den dronkaard, die Tine's pols omkneld hield, een hevigen vuist slag tusschen de oogen en als was hij door den bliksem getroffen, viel de oppasser neer. Onmiddellijk trachtte hij echter weer op te krabbelen, en op het zelfde oogenblik kwam Moelay op het rumoer af. Paul dacht er niet aan, om zich verder nog om den laffen aanvaller te bekommeren, maar de Arabier bleek vah een ander gevoelen te zijn. „Dat is de tweede maal, laffe schurk, zwijn, dat je het waagt je wel doenster te mishandelen," beet hij den man heesch van woede toe, „den lust om het nogmaals te doen, zal ik je voor altijd benemen. Kom mee Niemand waagde het tusschenbeide te treden en den man beetgrijpend, sleurde de Arabier hem naar den paardenstal toe, om de omstanders het stui tend tooneel van een gevoelige afstraffing te besparen. Snikkend verdween Tine in haar compartiment en aarzelend en geagi teerd begaf Paul zich naar den stal, bevreesd, dat Moelay zich door zijn woede zou laten verleiden den dronkaard ernstig te mishandelen. De staldeur openend, kwam de oppasser hem echter reeds, luid kreunend en met gezwollen gelaat, hinkend tegemoet, om vloekend in het wagenpark te verdwijnen. Doodsbleek trad Paul op den Arabier toe en zijn hand op diens arm leggend, vroeg hij met trillende stem „Wie is die kerel toch, Sidi, en wat is hij van haar Moelay wierp den man een somberen blik achterna en keek vervolgens Paul aan. „Het spijt me, maar u doet beter dit aan Tine zelf te vragen. Haar va der stelde me op zijn sterfbed met zijn familieomstandigheden op de hoogte en ik voel mij gebonden door een belofte te zullen zwijgen. Gij zult het mij niet kwalijk nemen, nietwaar eindigde hij verontschuldigend. „Neen, beste vriend," verzekerde Paul haastig, „ik wil u niets vragen, dat in strijd zou zijn met uw eer en geweten. Maar wilt ge me dan zeggen of zulke tooneelen meer zijn voorgekomen Ik hoorde u zeggen. „Nog slechts eenmaal is het gebeurd en gelukkig kon ik toen op een cri- tiek moment tusschenbeide komen," viel Moelay hem in de rede. „Vier maan den geleden overviel Tine hem, toen hij bezig was, een koffer open te breken, waarin zij haar geld bewaart en als zij toen niet om hulp had geroepen, zou de ellendeling haar in zijn dronkenschap gewurgd hebben." „Maar mijn God," viel Paul ontsteld uit, „waarom verlost zij zich dan niet van dien schurk Zij is toch niet aan hem gebonden „Zij is aan hem gebonden door een band, die de laatste is, die haar leven nog inhoud geeft, meneer Paul," antwoordde de Arabier met bedroefde stem. „Ik kan er u niet meer van zeggen, zonder aan geheimen te raken, die de mijne niet zijn. Ik wil u alleen verzekeren, dat zij alle vertrouwen en de liefde van een eerlijk man volkomen waardig is en ook verdient. Ik twijfel er niet aan of zij zal niets voor u verbergen, als gij haar om opheldering vraagt." „Maar dat kan ik niet," viel Paul zenuwachtig uit, „ik heb al wel tien maal op het punt gestaan, haar te vragen yat er voor raadselachtigs in haar leven is, maar telkens moest ik mezelf bekennen, dat ik geen rechten op haar heb, die deze vraag rechtvaardigen. Ik zou bovendien blijk geven van wantrou wen en ik vertrouw haar volkomen." „Er is niets raadselachtigs in haar leven, wel echter in dat van anderen, die haar nastonden. Laat mij u hier in vertrouwen de verzekering geven, dat zij niet anders dan een zeer beklagenswaardig slachtoffer is van dien schurk.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 9