w «KNOPLOKEN jiVoBM IN oEBB Door ESTET SMoaiende ctocuï, dicM 1166 VRIJDAG IB MAART 1932 No. 42 Juist toen hij de charmante vertolkster van de hoofdrol, wier hoofd in zijn armen rustte, een kus wilde drukken op haar ,,roze-roode lipjes" liep de wekker af Phrangg.... Verwezen sloeg hij de oogen op, vloog overeind en in plaats van 't „lieveling," dat even van te voren nog op zijn lippen lag, kwam er een stroom van niet nader te omschrijven ad jectieven los. Dat ging den laatsten tijd zoo iederen morgen. Vroeger was hij ook wel zijn dag begonnen, ge wekt door het nu niet bepaald „liefelijk" aandoend geluid des wekkers, maar toen haalde die „op- staan-kraaier" hem tenminste niet uit zulke zoete droomen. Want helaas 't waren droomen. Maar droomen, die, zooals hij vurig hoopte, éénmaal, binnen niet al te langen tijd, werkelijkheden zou den worden. Met een gewoonte-beweging zette hij den wek ker af, zonk daarna weer achterover in de kussens. Hij streek met welbehagen over de zachte mou wen van zijn zijden pyama. Welk een weelde Zalig gevoel Ja, dat was het begin. Uiterlijk ging hij al lijken op wat hij zich als „ideaal" gesteld had. Acteur, filmheld zijnEen tweede Ramon Navarro, 'n Willy Fritsch, 'n Roland Varno, 'n Harry Liedtke... Als je daar aan dacht, kon je die toch onmogelijk anders voorstellen dan onberispelijk gekleed, alles „first class." Natuurlijk droegen zij geen gewone katoenen of flanellen pyama's, maar zijden 1 En toen hij dan ook vorige week in de gelegenheid was geweest, om in de zaak waar hij werkzaam was, (want helaas was hij nog geen „artist," maar slechts bediende in een heeren-modezaak). toen hij dus in de gelegenheid was geweest, om tegen een zacht prijsje een door 't etaleeren ietwat verschoten zijden pyama (want al wat zich als „indanthren" uitgeeft, is nog geen indanthren) op den kop te tikken, voelde hij dat bezit, plus z'n lid-worden van de plaatselijke dilettanten-too- neelclub, „werkend" lid, wel te verstaan, als het begin. Nog wel een poover begin, maar.... toch een begin. Wat drommel, was de „groote Louis" niet be gonnen met een brief op te brengen En was die bij zijn begrafenis niet bijna als een vorst ge- eerd Trouwens, ook tijdens zijn leven had deze „uitverkorene" geen reden tot klagen over te weinig belangstelling gehad. En dal was toch eigen lijk maar je ware Want om er enkel na je ver scheiden van te genieten, daar voelde hij niet veel voor. Waarom zou hij zijn uitgangspunt dan niet vinden in een zijden pyama en het lid maatschap van een dilettanten-club Hij herin nerde zich veel „eerste krachten," die óók zoo begonnen waren. Eén ze'fs bij hetzelfde clubje, waar hij nu begon. Vanavond zou er weer repetitie zijn. Hij zou dit kwartiertje nog maar even benutten voor het doornemen van zijn rol. 't Was weliswaar nog geen groote rol, maar toch meer dan het onbenullige enkel maar „opbrengen" van een brief. En dan.. ,,il n'y a pas de petites róles, bien des petits ar tists"n'est-ce pas Dat zou hij voorloopig tot lijfspreuk nemen. Met wilskracht en genie kon je het ver brengen, en hij bezat beide. Daar was hij zeker van. Vooral van het laatste waande hij zich rijkelijk voorzien. Maar het ellendige was, je werd niet altijd „begrepen" en het deed goed, als je een „verwante ziel" aantrof. Had zijn nichtje Laura, laatst op die bruiloft, na zijn declamatie van „De Brand" van Tollens, had ze niet met tranen in de oogen gezeten Ter wijl hij zelf tot barstens toe bewogen, zijn verzen de zaal liet indaveren Hij kon natuurlijk weinig vermoeden, dat die tranen voortkwamen uit haar ingehouden „lachen." Met drie andere meisjes, die hun ontroering beter konden verbergen, (maar lachten zij toch niet lichtelijk nerveus?.... Ze- nuwen, natuurlijk, enkel zenuwen was ze hem na afloop komen complimenteeren. Het oudste meisje had hem toen voorgesteld, lid van haar' club te worden. Inwendig lachte zij zich al dood, om 't figuur, dat hij daar zou slaan. Maar 't was anders zoo'n „saaie boel," die nieuwe regisseur was zoo'n serieuse, ze konden er best zoo'n pias gebruiken. En dat hij dat was, daar kon je zeker van zijn. Je hoefde maar een schijntje men- schenkennis te hebben, om te zien, wat voor vleesch je in de kuip zou krijgen. Zijn smachtende blikken.... z'n kwijnende bewegingen, en z'n pedanterie, waarborgde dat ten volle. Dat zou je wat worden En het werd wat Den eersten den besten avond al, bij de rollezing, had de regisseur al vol vertwijfeling rondgekeken, toen hij de paar onnoozele zinnetjes, waar de rol uit bestond, vol pathos en met absoluut verkeerde klemtoon ten gehoore bracht. Op den volgende repetities had voornoemde heer hem zachtzinnig aan het verstand trachten te brengen, dat alles „er naast" was. Met een hautainen glimlach had hij het geredeneer aangehoord en „natuurlijk" „natuurlijk".... geschetterd. „Ik ben er nu nog niet „in," maar op den avond zelf, dan zult U eens wat hooren Maakt u zich over mij maar niet ongerust, hoor Bij die woorden sloeg den regisseur de schrik om het hart. Dat toch wa ren de vreeselijk- sten, die op den avond zélf wel De hemel sta me bij, dacht hij. En fin, maar eens kalm afwachten of het nog zou veranderen en anders „de laan uit" „Get the hook", zooals het in de Ameri- kaansche theaters gewoonte is, waar de artisten eerst een proef moeten afleggen en bij niet in-den-smaak- val len met een enor- men haak van opzij uit de cou lissen van 't tooneel worden getrokken. Nu werd het toch tijd om op te staan, anders ging de baas weer aan het op spelen. Toch ver velend, nog aan zoo'n behandeling te moeten bloot staan Een artist moest zich toch kunnen ,,uit"leven, naar bed gaan en opstaan, zooals het hem zinde en niet gedwongen zijn, om allerlei „bête"- types dasjes, over hemden, sweaters en lumber jackets aan te passen En dan het ergeren, dat hij zich altijd deed, over hun ge brek aan smaak Neen, dat was niets voor een fijnvoe lend mensch als hij Maar hij wilde zich nu niet langer kwaad maken en onder het wasschen en scheren, waarbij hij zich menigen jaap gaf, zag hij zich in gedachten al omzwermd door eer. schare aanbidsters, bedelend om zijn handteeke- ning. Z'n handteekening! Ja, zijn naam leende er zich niet bijster toe, om indruk te maken Adriaan van Dil. Waarom heette hij niet Gio vanni Castello of iets dergelijks? Daar zat wat in. MaarAdriaan! Hij zou alvast beginnen, met zich voortaan „Addy" te laten noemen. „Addy van Dil," dat klonk al beter. Hij zou eens probeeren, een beetje artistieke A te leeren schrijven. Ach, het waren per slot kleinigheden, maar hing het heeie leven, vooral van een artist, niet van kleine „Dingsighedentjes" aan elkaar Aan het ontbijt zat hij in gedachten verdiept en zijn moeder keek hem al eens bezorgd aan. Wat had de jongen toch in den laatsten tijd Het ontlokte zijn zuster een „Ben je verliefd, Adriaantje Waarop hij, heelemaal uit zijn rol van droomer, een hardgrondig „stik" plaatste, en meteen de gelegenheid benutte om zijn huis- genooten met zijn nieuwen naam in kennis te stel len.,,en schei alsjeblieft eindelijk eens uit met dat ge-Adriaan. Noem me „Addy," zooals alle vrienden me noemen, dat burgerlijke gedoe moet nu maar eens uit zijn."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 14