iBloeiende cïocuo, open No. 42 VRIJDAG 18 MAART 1932 1167 „Aansteller," smaalde zijn zuster. „Nou, maar voor mij blijf je „Adriaan," hoor, jongen," en zijn moeder streek hem liefkoozend over zijn haar. Half onwillig trok hij zijn hoofd terug, maar toen hij de pijnlijke uitdrukking op haar gezicht zag, draaide hij wat bij. ,,U mag me noemen, zoo u wilt, maar de anderen moeten er maar aan wennen." Hij was werkelijk laat vanmorgen. Weinig ar tistiek spoelde hij de resten van zijn brood met wat thee naar binnen en met een nonchalant „Bye-bye" verliet hij het huis. „O, die jongen toch", zuchtte de moeder. Op de zaak was alles in de weer. 't Zou eerst daags uitverkoop zijn. „Hé, zeg, Adriaan 1 iets voor jou, jö, je bent tegenwoordig zoo fijn." De collega hield een tame lijk opzichtige das in de hoogte. „Reuzen-koopje. De baas wil er af! Het is niets voor die stijve harken hier „O, heb je 't tegen mij Ja, zie je, ze noemen me thuis tegenwoordig ,,Addy" een bevlieging van mijn zuster en daar ben ik nu zoo aan ge wend, dat, als je wilt, dat ik dadelijk antwoord, je me ook noodgedwongen „Addy" zal moeten noemen." „Mij best, hoor. Addy, dan maar." De bediende lachte eens stilletjes tegen de anderen, die Adriaan den laatsten tijd ook allemaal „door" hadden. „Mooi voor op het tooneel" zei er een. „Wan neer is de voorstelling Wij krijgen toch zeker een koefnoentje „Ik zal mijn best doen," zei Adriaan, „maar er is zooveel vraag naar introductie, dat ik het niet beloven kan. Doorgaans is de zaal al weken te voren besproken, alles tjokvol Voor geen goud zou hij willen, dat zij hem in dit prutsrolletje zagen, 'n Volgende maal zou hij wel meer op den voorgrond komen. Na dezen eersten keer zou die ouwe sjok van een regisseur toch wel zien, wat hij aan hem had en hem zeker een jeune premier-rol toebedeelen. Eerste jonge rol 1 Daarvoor was hij toch in de wieg gelegd 1 Hij keek tersluiks eens in den spiegel. Goed figuur toch Fijn gebouwd en toch niet schriel. Jammer, dat zijn neus wat groot was. Z'n oogen konden ook wel wat expressiever, maar dat kwam wel terecht met 't schminken, had hij wel eens gehoord. „Nou, moet je 'm nog, Addy (dit met een sneer) en den heelen verderen dag klonk 't „Addy" hier en „Addy" daar. Af en toe keek „de baas" eens met be'denkelijke oogen naar zijn eersten ver- kooper, als hij er hem op betrapte, dat hij haast een knieval deed voor een of ander aardig meisje, dat een das voor haar pa of neef kwam koopen. En toch.. 't Was opmerkelijk hoeveel „dames"- klanten er tegenwoordig in de zaak kwamen en altijd wisten ze 't zoo uit te pikken, dat die malle jongen hen moest heipen. Enfin Nog een poosje zou hij het aanzien en anders zou hij 't 'm wel aan zijn verstand brengen, dat hij in de zaak en niet in een of andere dancing was. Eindelijk was de door Adriaan lang verwachte datum aangebroken, de datum waarop 's avonds de voorstelling zou zijn. Hij was den heelen dag nerveus, had ook on rustig geslapen en tot in zijn droom toe had hij maar steeds dien éénen zin gerepeteerd, waarbij hij zich gisteravond op de „generale" tot driemaal toe versproken had. Er kwam een gedeelte in, waar hij moest zeggen „dat de leeraar in de Ma- leische taal was aangekomen" en steeds herhaalde hij „de leeraar in de melaatsche teil." Het was een heel relletje geworden, totdat de regisseur me delijden kreeg en hem bemoedigend op den schou der klopte, ,,'t Komt wel in orde, hoor, niet meer aan denken." Maar jawel, het bleef in zijn brein rondspoken en hij stond alle mogelijke verschrik kingen uit. Midden in den nacht was hij badend in zijn zweet ontwaakt. Hij waande zich absoluut onwelvoeglijk gekleed midden op het tooneel en het was een verademing voor hem, toen hij na 't aanknippen van het electrisch licht zich in zijn vertrouwde kamer bevond. Wat een artist al niet kon uitstaan Gelukkig waren, zijn overige uren niet gestoord door nachtmerries, maar toch keek hij 's morgens zorgelijk naar zijn duidelijk onvoldoend uitgeslapen gezicht. „Maar goed wat rouge op doen, vanavond," peinsde hij. In de zaak was hij zóó in de war, dat de baas hem hoofdschuddend en met blikken vol verstand houding met de collega's maar om half vijf liet vertrekken. Om zes uur waren hij en de regisseur de eer sten, die de komedie betraden. Om half zeven hing hij al gekleed en geschminkt overal om, waar ze hem het minst gebruiken konden. Hij bracht den souffleur bijna tot wanhoop; door hem telkens die „leeraar in de Maleische taal" op het hart te drukken. Je zag hem dan weer in de requisietcn- kamer, dan weer bij den kapper om nog een vleug je rouge of poeder. Dan opeens snelde hij weer plotseling naar zijn kleedkamer, om te kijken of eigenlijk die andere das nog niet beter bij zijn pak zou kleuren. 't Was natuurlijk wel een teleurstelling voor hem, dat hij geen aparte kleedkamer had, maar daar was niets aan te doen. Het was echter een heele troost voor hem, toen hij hoorde, dat in deze ka mer Cor van der Lugt altijd kleedde, als hij in deze zaal speelde. Zijn schminkbenoodigdheden, be nevens kam, borstel en poederdoos had hij keurig uitgestald op een uit de kamer van zijn zuster wegge kaapt kleedje, 't Stond „reuze." Dat alles, met de eigenaardige sfeer, die altijd achter de coulissen rondzweeft, bracht hem in opperste zaligheid, Een tweede „Moïssi" voelde hij zich. Met waardig heid schreed hij rond en hij was er van overtuigd, dat de brandwacht een eerste kracht in hem zag. 't Liep nu tegen achten. De gemoederen van de overige speelsters en spelers werden zichtbaar meer bewogen. De een poogde zijn nervositeit te verbergen achter luidruchtig gedoe, een tweede liep nog angstvallig zijn rol in te kijken. Het brand- scherm was al op en hij ging eens door 't „gaatje" kijken. Even deinsde hij terug voor de honderden oogen, die hij in de zaal zag. Nu nog waren al die menschen in drukke conversatie, maar straks bij het gaan der gong, het sein tot begin, zouden al len vol aandacht „tooneelwaarts" blikken. Daar zag hij ook zijn moeder en zuster op de derde rij zitten. Maar wat was dat In plaats van zijn vader zat daar Tante Bet, de risée van de familie. Die had zeker net zoo lang gezeurd „dat ze Adriaantje wou zien," dat zijn vader zijn plaats had afge staan. Beroerd Daar klonk een bel en de stem van den inspe ciënt „Vijf minuten voor acht. Tot den aanvang! Dames en heeren van 't eerste bedrijf, op uw plaats!" Een rilling voer door hem heen. Weliswaar kwam hij pas in het laatste bedrijf, maar hij stond toch al vast maar klaar, met zijn handschoenen stijf tusschen de vingers geklemd. Hij liep 'n onzachten duw op van den inspeciënt, die hem toesnauwde: „Weg hier, weg bij de deuren leder oogenblik komen er „af," dus weg hier Daar waarschuwde de regisseur zelf „Alles in orde Van het tooneel Aan het gordijn Duidelijk liet hij de gong driemaal weerklinken „Halen Als in een droom kwamen de eerste zinnen tot hem. Vol angst vertrok zijn gezicht, toen er, in één van de volgende scènes, een stilte op het too neel was. „Ze zijn er uit Vreeselijk Maar de regisseur stelde hem gerust „Ze geven stil spel." „Alles loopt prachtig. Gaat u nu liever maar wat zitten en hier, neem een „sedobrolletje" en hij werkte hem naar de gang, de kleedkamers in. 't Is nog lang geen tijd voor het derde bedrijf." Tot zoover was alles goed geloopen. De pauze was geanimeerd, 'n Ieder was over zijn „Bühnen- fieber" heen, alleen de arme Adriaan werd onder zijn schmink bleeker en bleeker en toen het laatste bedrijf aanving, was hij een flauwte nabij. „Je komt pas tegen het slot, je hebt nog best tijd wat water te gaan drinken," verzekerden de anderen. Dat deed hij toen. Gelukkig knapte hij wat op en kon hij weer vol bravour aan den kapper vertellen, dat comediespelen louter een kwestie van „durf" was. Hij zou ze straks eens wat laten zien Toen klonk op eens de stem van den inspeciënt en van nog veel anderen door elkaar „Van Dill", „Adriaan," „Addy „Waar blijf je nou. Je moet op f" Vol schrik sprong hij op. „Hè?.... Wat? Ja.... ja...., wat moet ik „Opkomen, moet je, uilskuiken Op een draf vlogen allen naar het tooneel en net wilde hij de deur openen en de Bühne opsneilen, toen de inspeciënt hem nog net bijtijds aan de slip van zijn jas kon trekken. Het was te laat. Op het tooneel had de regisseur, die zelf meespeelde, bij het niet verschijnen van Adriaan handig zijn scène gekapt.... en ongestoord ging het stuk verder. Het slot volgde spoedig en het donderend applaus, dat weerklonk was zelfs niet in staat „Addy" uit zijn verbazing en desillusie te trekken. Zoo kwam 't, dat tante Bet, „bijziende" tante Bet, onder het naar huis gaan verzekerde, dat ze toch vast haar bril moest laten nakijken, want dat ze „Adriaantje" heelemaal niet had kunnen zien. Sindsdien loopt Adriaan van Dil langs 's Heeren straten als.... een bloem in knop gebroken.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 15