No. 43 VRIJDAG 25 MAART 1932 1195 OM DEZE, ONDERDANIG, AAN ZIJN ZUS- TER-KASSIERSTER WEER AF TE DRAGEN, „O, je denkt slecht, heel slecht van me," riep zij heesch uit. „Je gelooft dat ik wuft ben, lichtzinnig en dat ik met je mooiste gevoelens heb gespeeld. Ik ben het meisje misschien niet dat je moeder zich als schoondochter had gedroomd, maar.... ach, wat geeft het eigenlijk ook," viel zij zichzelf op smartelijken toon in de rede, terwijl zij opstond. „Welnu dan, opdat je geen restje hoop meer zal overblijven, luister dan. Ik heb met je gespeeld, weet je, ik ben geheel zooals je denkt dat ik ben, lichtzinnig en zooals je zelf hebt doorzien.... gemeen. Hoor je? Zóó gemeen, dat je zelfs het geloof in je eigen moeder verliezen zou als je wist hoe.. Zij wankelde en greep zich vast aan den stoel waarvan zij was opgestaan. Een oogenblik bleef zij wachten als verwachtte ze een tegenspraak, een protest tegen haar vreemde zelfbeschuldiging te vernemen en toen Paul bleef zwijgen, begon zij zachtjes te snikken. „Vaarwel," fluisterde zij door haar tranen heen. „Ik hoop dat je gelukkig zult wordenVaarwel Voor een oogenblik werd Paul's hart samengeknepen door een gevoel van ellende en vertwijfeling, maar met een ruwen uitroep herstelde hij zich. „Vaarwel...." riep hij op schorren toon uit. Hij stak zelfs zijn hand niet uit en zag hoe zij zich snikkend afwendde en van zijn bed naar de deur van het kleine ziekenvertrek wankelde. Daar bleef het meisje even staan, als verwachtte of hoopte zij dat hij haar zou terug roepen, maar hij maakte zelfs geen gebaar om haar te weerhouden. Hij zag haar de deur openen en de gang intreden, vervolgens bleef zijn blik hangen aan een gedeelte van haar mantel en toen viel plotseling de deur dicht. Tine van Staveren was uit zijn leven heengegaan. Een klagende uitroep ontsnapte hem en zich uitstrekkend legde hij zich met brandende oogen en bonzend hoofd op zijn zijde. Alles scheen plotseling weggevaagd uit zijn leven en hij had een gevoel alsof zijn hoofd en zijn borst waren leeggehaald HOOFDSTUK XXI SMART EN BITTERHEID Paul mocht twee dagen later het ziekenhuis verlaten. Weliswaar was hij nog niet in staat zijn arm te gebruiken, maar de wond genas voorspoedig. Onmiddellijk na zijn ontslag vertrok Paul naar zijn moeder, teneinde haar geheel gerust te stellen en keerde daarna weer naar Nijmegen terug om in de nabijheid van Moelay te zijn, indien er iets gebeuren mocht dat zijn bij stand noodzakelijk maakte. Mevrouw van Affelen had vermeden over het circusmeisje te spreken, hoewel zij brandde van nieuwsgierigheid te vernemen of Paul reeds aan zijn voornemen om het meisje te vragen gevolg had gegeven. Ook Paul had er niet over gesproken, maar zijn gedrukte stemming, waaruit hij zich zelfs in gezelschap van zijn moeder en van Lou niet scheen te kunnen verheffen, had de oude dame doen veronderstellen dat haar zoon of van zijn noodlottig voornemen had afgezien of dat hij tot de ontdekking was gekomen dat een verbintenis met het meisje inderdaad onmogelijk was. Aan de mogelijkheid dat Paul kon zijn afgewezen dacht zij zelfs geen oogenblik. De toestand van den Arabier bleef die eerste dagen zorgwekkend, ijl koortsen sloopten zijn weerstandsvermogen en meer dan eens geloofde de dokter dat hij deze crisis, die dagenlang aanhield, niet zou overleven. Van het circusgezelschap waren alleen de clown en twee stalknechts in Nijmegen achtergebleven en nadat hij van het bezoek aan zijn moeder was teruggekeerd, droeg Paul onmiddellijk zorg voor de verzending der paarden. In den avond van dien dag viel er eenige verbetering te bespeuren in den toestand van den Arabier. Teruggekeerd van hun bezoek aan het ziekenhuis stelde Paul aan Hans voor samen te gaan dineeren in het hotel waar Paul zijn intrek had genomen en daarna een wandeling in den omtrek te maken, net welk voorstel de clown met blijkbaar genoegen instemde. .Samen begaven zij zich na afloop van den maaltijd naar het Valkhof. Paul deed zijn best een opgewekt gesprek gaande te houden, maar zoowel de verstrooide antwoorden van den clown, die inzichzelf-gekeerd naast hem voortliep, als zijn eigen leed, dat in hem bleef knagen, was oorzaak dat het gesprek telkens weer stokte. Onwillekeurig richtte Paul zijn schreden naar het bekende uitzicht over de Waal, vanwaar eenmaal, voor eeuwen, Claudius Civilis de Romeinsche legerscharen naderen zag. De avond was prachtig, de geuren die uit den grond opstegen, het ge ritsel van het dorrende loover en de dansende, geheimzinnige lichtjes op de rivier en aan den anderen oever, riepen een sterk gevoel van heimwee en verlangen naar vergetelheid en rust in Paul's moegestreden hart wakker. Het was nog slechts drie dagen geleden dat hij hier op dezelfde plaats had gestaan met Tine toen was zijn heele leven vervuld van gelukkige ver wachtingen, nu staarde hij in een toekomst vol teleurstelling en verdriet. Hij deed zijn best om niet meer aan het meisje te denken, noch aan haar laatste woorden, die hem als angels hadden gestoken en die alle hoop voor goed hadden uitgeluid, maar telkens doemde haar blank-en-rose getint gelaat voor hem op, waarin de wondere violenoogen met de dansende gouden vonken hem met een smartelijk-verwijtende uitdrukking aanstaarden. ,,'n Wondermooie avond, meneer," verbrak de clown het zwijgen. „Ja," schrok Paul op, „een heerlijke Octoberavond." „Zoo mooi, dat als dat er niet was, men de wereld zou kunnen liefhebben," vervolgde Hans, met een gebaar in de richting van de stad. Paul keek hem verstrooid aan en de clown hernam „Ik bedoel de samen leving, meneer, met haar schoonheid en laagheid. Zij ontneemt den menscb alle illusies en geeft er wat bittere ervaringen voor in de plaats. Maar de een zaamheid en de rust van dit plekje heffen een mensch op uit de erbarmelijke kleinheid van zijn bestaan, al doen zij hem ook pijnlijk gevoelen wat hij daar ginds verloren heeft...." „Wat hij daarginds verloren heeft...." herhaalde Paul peinzend. Het verlangen kwam in hem op een blik te slaan in het hart van dezen zonder lingen man, die nog jong in jaren was, maar die nochtans zooveel wijsheid uit het leven had geput, dat hij het lachen scheen verleerd te hebben. „Kunt u het begrijpen, meneer Paul hernam de ander. „Of behoort u tot de zeldzaam gelukkigen, die nog niets van het beste in hen aan het leven afstonden „Jeugddroomen". gaf Paul met een glimlach ten antwoord. „Jsugd- droomen, anders niets.... tot voor eenige dagen. Acht en twintig jaar heb ik het geloof in de menschen mogen behouden, maar dezer dagen is het geschokt in wat ik sinds korten tijd als iets moois had leeren zien in de waardigheid en oprechtheid van een vrouw." De clown maakte een onrustig gebaar en blijkbaar verschrikt liet hij zich ontvallen: „U bedoelt dat u werd teleurgesteld in...." Plotseling scheen hij den moed te missen, den naam die hem op de lippen lag uit te spreken, en haastig viel hij zichzelf in de rede „Vergeef me, ik wilde niet onbescheiden zijn. U zult begrijpen wat me in verleiding bracht, wij, die haar vader hebben gekend, hebben altijd een levendige belangstelling gehad in alles wat haar betrof." „Ge behoeft u niet te verontschuldigen, Hans, ik weet dat gij ook u onder haar goede en onbaatzuchtige vrienden telde. Ge moogt daarom ook wel weten dat het in Tine is, dat ik zeer, zeer teleurgesteld ben." „In haar antwoord bedoelt u vroeg de clown met onrust in zijn stem. „Ik heb begrepen, dat zij geen ander antwoord kon geven," antwoordde Paul, ..zij heeft dat altijd geweten en daarom had zij dit moeten voorkomen. Door haar tegemoet komende houding heeft zij mij aangemoedigd en gevoelens in mij gewekt, die toch nooit bevrediging zouden vinden. Ze heeft ge speeld, verachtelijk gespeeld met het liefste en beste dat in me was en daarom noem ik haar slecht. Wetend dat ze me ongelukkig zou maken, trok ze me aan, om me eindelijk en nu voorgoed van zich af te stooten." Zijn stem klonk zoo bitter, dat de clown even naar hem opkeek. „Ik begrijp het niet," sprak hij ver volgens, „ik begrijp het niet het kan niet...." Tine is altijd de oprechtheiden eerlijkheid zelve geweest. Zoolang wij haar hebben gekend is ze nooit en zelfs geen oogenblik tekort geschoten in waardigheid, en lichtzinnigheid of coquetterie is haar altijd vreemd geweest." „Ik ben ook zoo dwaas geweest me te laten misleiden, maar zij was niet wat zij scheen te zijn," wierp Paul hem met een harden klank in zijn stem tegen. Wordt voortgezel)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 11