$u£t niet d&ocL&acui
i
li
171
3k
5a
|6k
'K
|0
2P
R
A1
R
A
p
0
P
m
I
cent
R
iA
DE OPLOSSING VAN DE PRIJSVRAAG „EEN TOOVERRAADSEL",
VOORKOMENDE IN HET PREMIEBOEK „HERTOG OF TUINMAN?''
H'elk een titel, nietwaarmaar uuk welkeen boek! Want in
derdaad, nanafde eerste bladzijden rijt ge er middenin en laat deze
roman U niet meer los tot ge hem oolledig uitgelezen hebt. We
willen U vast een noorproefje genen door hier een fragment te
laten nolgen uit het eerste hoo fdstuk waarin het nooroal beschrenen
wordt hetwelk noor het nerdere lenen nan nerscheidene hoofd
personen uil het boek nan nér-strekkende beteekenis werd.
Het gebeurde alles in een oogenblik, een ondeelbaar,
angstwekkend oogenblik, zooals dat met ongelukken
steeds het geval is. En hij was niet de eenige geweest,
die tot in merg en been geroerd geweest was door het
voorgevallene. Ieder aan boord van de kleine veeboot
was diep onder den indruk geweest, toen men ver
nomen had, wat er gebeurd was en men zich om hem
en de jonge vrouw schaarde, die hij zoojuist van den
dood had gered.
Nu alles voorbij was, nu hij zich weer in het veilige,
beschutte hoekje bevond, waar hij gestaan had,
net even vóór het ongeluk plaatsgreep, deed hij een
poging zich duidelijk voor den geest te halen, hoe het
eigenlijk precies gebeurd was en op welke wijze hij
er in geslaagd was met gevaar van zijn eigen leven
dat van een ander te redden.
Zonder aan iets bepaalds te denken, had de jonge
Canadeesche dokter, Stephen Gale, voor zich uit staan
staren over de donkere, ietwat onrustige zee, door een
plotseling zomerstormpje opgezweept. Want hoewel
de met wit schuim bedekte golven, die hoog en zwaar
kwamen aanrollen, het kleine scheepje soms dreigend
opnamen en heen en weer gooiden, was de wind nu
gaan liggen.
Vaag herinnerde hij zich, dat het dek verlaten was
geweest, met uitzondering van een kleine, ingebakerde
gedaante, die in een dekstoel had gelegen, welke met
het hoofdeinde tegen een witgeschilderde ijzeren ree
ling had gerust, die om het geheele schip liep. De dek
stoel was hoogstens een paar meter van hem ver
wijderd geweest en had zich juist in zijn gezichtskring
bevonden maar degene, die hem in gebruik had, had
hem onmogelijk kunnen zien in het donkere en gedeel
telijk beschutte hoekje, waar hij zich bevond zelfs
niet als zij overeind had gezeten en voor zich uit
gekeken had, in plaats van op haar rug te liggen met
de oogen gesloten.
Hij trachtte zich te herinneren, of er iets gebeurd
was tijdens dat eerste, vredige uurtje van de reis, die
hem voor de tweede maal van zijn leven naar het zoo
aanlokkelijke Frankrijk bracht. Maar neen, er was
niets gebeurd, dat wist hij absoluut zeker.
Zelfs de zoo stevig ingebakerde gedaante in den
dekstoel had zich gedurende al dien tijd maar één
keer bewogen. Dit was geweest, toen een man de
man van wien hij nu wist, dat hij de voogd, of pleeg
vader, van het meisje was, dat hij gered had de
ijzeren trap was opgekomen en enkele oogenblikken
bij haar gestaan had.
Duidelijk had Gale de rustige, overredende woorden
verstaan, die deze man op vriendelijken toon tot het
meisje gericht had „Zeg, hoor eens even, kind, het
weer is nu veel te ruw. Kom liever naar beneden bij
mevrouw Bird. Mevrouw Bird vindt het beter, dat
je met dit weer in de kajuit bent." En hoewel hij er
zich nauwelijks van bewust geweest was, had hij
toch het korte, onhoffelijke en zeer onwillige hoofd
schudden opgemerkt, dat het eenige antwoord ge
weest was op zijn zoo welgemeend verzoek.
Enkele oogenblikken na dit schijnbaar zoo onbe
duidende voorval, had zich de tragische geschiedenis
afgespeeld, een voorval, dat. hoewe' op dat oogenblik
onverklaarbaar, hem nu zoo duidelijk mogelijk leek.
De witte reeling, waarnaar hij zoo lang in gedachten
had staan staren, had blijkbaar op die zelfde plek een
opening gehad, waarlangs het vee, als het schip in
de haven lag, aan en van boord werd gebracht, en
het afsluitstuk, dat anders de reeling op normale wijze
aanvulde, was plotseling verdwenen geweest 1 Waar
voorheen hij was er zoo goed als zeker van de
door
MRS. BELLOC LOWNDES
witte lijn der reeling gesloten was geweest en zich
scherp tegen de zee had afgeteekend, had hij plotseling
rechtstreeks in de woeste, schuimende golven ge
keken, die als donkerblauwe bergen zonder ophouden
op het schip aanrolden.
Toen was het vreeselijke gebeurd. De dekstoel met
zijn last begon te schuiven en schuiven en schui
ven, en gleed langzaam maar zeker achteruit inde
richting van het open gat. Voor hij zichzelf er ook
maar eenigszins rekenschap van had kunnen geven,
wat er eigenlijk gebeurde, was hij met één sprong bij
het meisje geweest, had haar met inspanning van al
zijn krachten uit den dekstoel getild, juist op het
oogenblik, dat deze met een vervaarlijke zwenking
achteruit in de golven gleed en verdween.
Nog hoorde hij den krankzinnigen gil, die aan haar
lippen was ontsnapt, toen hij haar op het allerlaatste
oogenblik had gegrepen en in veiligheid gebracht. Zelfs
nu nog kon hij een huivering niet onderdrukken, alS
hij terugdacht aan den stoel, die daar op de woeste
zee ronddobberde en geleidelijk als een somber symbool
van rampen en onheil aan den gezichtseinder verdween.
Wat gevolgd was op de redding van het jonge meisje,
stond den jongen Canadees maar al te duidelijk voor
den geest, al te duidelijk, omdat het van hoogst on-
aangenamen aard was.
Hij had haar in veiligheid gebracht, zoo ver mogelijk
van dat groote, sombere gat, waardoorheen nog steeds
de golven aan dek sloegen, en in minder dan geen tijd
want hoe het gebeurde zoo snel over het heele schip
was bekend geweest, was hem een raadsel waren
zij omringd geweest door een menigte menschen, de
meesten behoorende tot de bemanning van het schip,
met twee of drie passagiers, die naar boven waren
komen rennen. Wat het meisje betreft, dit had het
eerste oogenblik geen teeken van leven gegeven. Op
het oogenblik, dat bereidwillige en vriendelijke handen
haar op het dek neerlegden en haar wat rum tusschen de
lippen goten, scheen zij wel dood of in zeer diepen slaap.
En toen het lot kan somtijds wel heel erg ironisch
zijn en hij kon niet nalaten te glimlachen, wanneer hij
er aan terugdacht had het er voor Stephen Gale,
den redder van het meisje, een oogenblik niet bijster
aanlokkelijk uitgezien.
Aanvankelijk had hij weinig begrepen van de schijn
baar ongemotiveerde driftige en argwanende vragen,
hem door den kapitein van het schip gesteld. Maar
eindelijk was hem alles duidelijk geworden. De
kapitein had hem, Stephen Gale, er van verdacht,
dat hij het afsluithek der reeling had opengemaakt
het hek notabene, welks bestaan hij niet eens vermoetj
had. Een der sluitingen van het hek was blijkbaar
verdwenen en buiten zichzelf van drift had de kapi
tein gewezen naar een gedeelte der witte reeling, dat
met de bewegingen van het schip door het thans ont
stane gat heen en weer slingerde.
Nog klonk de stem van den kapitein, trillend van
woede en argwaan, hem in de ooren „Maar iemand
moet het toch gedaan hebben En als iemand het
gedaan heeft, moet u, mijnheer, het toch gezien
hebben, wanneer u 't tenminste zelf niet gedaan hebt."
Tot eindelijk de Canadees, zijn geduld ten einde,
hem naar het hoofd geslingerd had „Zoo, dus dat is
de dank, nadat ik het leven van een uwer passagiers
gered hebNu hij erover nadacht, schaamde hij
zich min of meer over die woorden.
Slechts één man uit het groepje, dat hen omringd
had, had zich op behoorlijke wijze tegenover hem
gekweten. Dat was de man geweest, dien hij een
oogenblik te voren reeds even gezien had, toen hij bij
het meisje aan dek stond. De vreemdeling was met
resoluut gebaar op hem toegestapt en had Stephen
Gale krachtig de hand gedrukt.
„Mijn naam is Gilks Sir Ambrose Gilks en ik
dank u meer dan ik u zeggen kan, zoowel namens
mijzelf als namens mijn aangenomen dochter, juf
frouw Antrobus
De spreker was nog verder gegaan. Met een drama
tisch gebaar had hij de slappe hand van het meisje
genomen en deze in de hand van haar redder gelegd.
Maar er was geen woord van haar lippen gekomen,
integendeel, het scheen wel, dat zij voor hem terug
deinsde.
Stephen Gale had reden te over om te weten, dat
vrouwen bijna zonder uitzondering dapper zijn ten
aanzien van lichamelijk gevaar en pijn. Maar dit arme
meisje was allesbehalve dapper geweest nog klonk
haar alarmeerende, angstige kreet in zijn oor nog
voelde hij, in dubbelen zin, haar krankzinnigen greep,
haar krampachtig zich vastklemmen aan zijn arm,
die er op dit oogenblik nog pijn van deed.
„Nu is het meer dan tijd, Netta, dat je mee naar
beneden gaat naar mevrouw Bird," hoorde hij den
man op vriendelijken, maar niettemin toch beslisten
toon zeggen. Hoe was 's mans naam toch ook weer
Gilks, o ja, Gilks.
Zonder een woord te spreken, zonder ook slechts
een blik over te hebben voor het menschelijk wezen,
dat haar van een gruwelijken dood had gered, draaide
het meisje zich om en liet zich gewillig langs de trap
naar de kajuit beneden leiden.
En toen lachte Gale, een tamelijk bitter lachje, want
hij dacht aan zijn geliefde moeder, die, naar hij wist.
in haar rustig huis daar heel ver weg nu op hem wacht
te, in spanning wachtte om te vernemen, dat hij einde
lijk het ontzettende ongeluk, het vreeselijkste, wat
een menschelijk wezen wel kan overkomen, vergeten
was, althans in zooverre vergeten, dat hij zijn dage-
lijksch werk, zijn beroep, dat hem eens zoo dierbaar
geweest was, zou kunnen hervatten.
Een matroos, wien hij een fooi in de hand geduwd
had, toen hij voor den eersten keer zijn beschut
plaatsje daar in dat hoekje uitgezocht had, kwam
naar hem toegeslenterd.
„De kapitein is nijdig, mijnheer," zei de man met
heesche stem, „omdat hij vergeten heeft het hangslot
op het hek van de reeling te laten aanbrengen, want
dat behoort nu eenmaal tot de voorschriften. Het
hangslot moet altijd op het hek zitten voor wij zee
kiezen. Maar kijk eens hier, we vergeten allemaal
wel eens wat, en dat ellendige hek is tot nu toe nog
nooit opengewaaid."
Een oogenblik kookte Stephen Gale van drift. Dus
de kapitein had hem op dergelijke wijze aangevallen
om de doodeenvoudige reden, dat hij zelf een verant
woordelijke fout gemaakt had. Omdat hij wist, dat,
wanneer er inderdaad een ongeluk gebeurd zou zijn,
hij en niemand anders dan hij daarvoor aansprakelijk
gesteld zou zijn geworden.
Op dat zelfde oogenblik stond de man, die zich op
dergelijke lafhartige wijze tegenover hem misdragen
had, voor hem.
„Het lijkt me beter, mijnheer," begon deze, „dat
u maar even in mijn kajuit komt en wat gaat liggen
We hebben nog aardig wat mijlen voor den boeg en
mijn hut is niet de slechtste aan boord. Ik was daarnet
een beetje overstuur, dat overkomt den beste wel
eens. Maar het gold ook een heel ernstige aangelegen
heid, begrijpt u Ik verzet me er altijd zooveel moge
lijk tegen om passagiers mee te nemen, want daar is
het schip nu eenmaal niet op gebouwd, en het betee-
kent voor mij altijd ten groote verantwoordelijkheid.
Verleden week nog kwam een jonge kerel in een der
luiken te midden van het vee terecht en hij liep heel
leelijke verwondingen op. Ik zou het werkelijk buiten
gewoon op prijs stellen, wanneer u van mijn hut ge
bruik zou willen maken."
En Stephen Gale, die nu eenmaal van nature niet
tot hen behoorde, die lang ergens over kunnen mok
ken, nam de nederige verontschuldiging, die uit de
stem van den kapitein geklonken had, voor wat ze
was en volgde hem, na hem zijn dank te hebben be
tuigd voor zijn welwillendheid.
Bonendien bevindt zich ook in dit boek een prijsvraag, voor
noor melker oplossing als hoofdprijs een open
eiken boekenkast is uitgeloofd. Zooals ge
woonlijk zijn onze premieromatisbij al onze be
zorgers, agenten of hoofdkantoren verkrijgbaar
noor slechts 17'/2 Cf. ingenaaid en 70 Ct.
in luxe prachtband.
rA
Op verzoek van de Administratie der „Hollandsche Bibliotheek" deelen wij hier den uitslag mede van de
prijsvraag welke voorkwam in den premieroman. „Hertog of tuinman? De gevraagde woorden waren, ver
ticaal: krap en park; horizontaal: kop en aar. volgens bijgaande teekening.
DE HOOFDPRIJS, EEN OPEN, EIKEN BOEKENKAST, yiel dezen keer ten deel aan: den heer
Floor, Chr. de Wetstraat 36II. Amsterdam. De twaalf, prijzen van f2.50 elk, vielen na loting ten deel aan
de dames en heeren: M. Coenraad. Oude Binnenweg 126. Rotterdam; J. Markhorst. Jagersweg 24. Arnhem,
F. van Schijndel. Haagdijk 78. Breda; G. den Dekker. IJweg 930. Hoofddorp; R. van Riele. Oldenzaalsche-
straat 139. Hengelo; dr. C. Griep. Clara spad 11. Heinkenszand (Zld.); D. Nauta Breedpad 7. Heerenveen;
W Vroon Koningskade 9. 's GravenhageL. Meijer. Looscheweg 35, Apeldoorn H. Remmen, Straeischeweg 160.
Venlo Hayer Padangstraat 79, Groningen en C. J. van Meten. St. Radboudstr. 16, Amersfoort.