VROUWENLEVEN
twihsfV'1* «ft' men een en ander ook
lERSCH
HAAKWERK
1268
VRIJDAG 8 APRIL 1932
No. 45
Dit herhaalt men dus nog 3 maal, eerst ieder figuur met afwisselend1 vaste st.,
zoodat men in het geheel 5 keer de 3 losse St., 1 picot van 4 losse st. met I vaste,
vaste st. met picot ertusschen heeft 3 losse st., 1 vaste st. enz.
gehaakt en men 5 boogjes heeft van De aldus omwerkte figuren haakt men dan met
losse st. Nu volgt het zesde boogje dezelfde steken aan elkaar, waarbij men nu en dan,
van 12 losse st. met 1 vaste st. in wanneer dit beter uitkomt, 1 stokje haakt in de
den laatsten vasten st. van 't rondje plaats van 3 losse st. Het is ook niet noodzakelijk,
dan keert men het werk naar rechts dat het aantal steken tusschen vaste st. en picot
en haakt om dit laatste boogje heen altijd hetzelfde is.
20 vaste st., vervolgens 12 vaste st. Moet men een bepaalden vorm hebben, voor
om de volgende 4 boogjes van losse blouse of schouderstuk bijv., dan rijgt men de
benoodigde figuren, op geregelde afstanden, op
'n patroon daarvan en haakt daar tusschen in
lËSHaÉfcF F'g. 2 zooveel als noodig is om de figuren onderling met
MmmL elkaar te verbinden. Dit wijst zich vanzelf aan.
■^5jr%ffeL Er is nog 'n andere manier om verschillende
,L*: j-, figuren met elkaar te verbinden dan volgens de
Hmrf F'g 3 '■XÏt methode van het lersche haakwerk. In figuur 6
JfjjgfljlJ. 44. jf is deze manier vluchtig aangegeven. Men haakt
v A tl'' daarvoor 'n bandje van losse steken met 1 vasten
ff-S st- in iedcre" 'ossen. Heeft men de figuren op de
juiste afstanden op het patroon geregen, dan legt
gZf men dit gehaakte bandje daartusschen in, waarbij
SS men het, bij de grootste openingen, nu en dan
ju i lusvormig over elkaar legt, zooals de foto dat aan-
R'^ toont. Men kan dan de figuren nog verder uit elkaar
H'i leggen dan op de foto is aangegeven en van het
■4 losse bandje hier en daar 'n blad vormen, dat weer
met heen en weer gaande
losse steken wordt opge-
y vuld. Op deze wijze wor-
"'■yX «'^Vvden hier ook de figuren
't JU \?V V's met c,kaar verbonden,
waarbij 't gehaakte band-
if!*' Jf1' Je a's opvulling dient.
iff rkl; Ji> In plaats van met 'n
SA haakwerk van 3 losse st..
i'CciWP 1 vaste st. heen en weer
L I gaand, met nu en dan 'n
L VA stokje ertusschen, kan
B||. niet elkaar verbinden
door middel van flanel-
IfiijBit. steken, wat nog 'n fijner
effect maakt en wat ge-
makkelijker uit te voeren
is, wanneer men volgens
'n bepaald patroon moet werken. Men rijgt dan eerst
de gehaakte figuren op het patroon, speldt dan daar
tusschen in het bandje, dat men gemakkelijk in allerlei
vormen en kronkels kan leggen en wanneer ook dit op
de juiste plaats is opgeregen, werkt men alles met
flanelsteken aan elkaar. THéRèSE
Het echte lersche y -A,
haakwerk wordt Vv, ff yk
samengesteld uit t
veel verschillende en 4
soms zeer ingewikkcl- fff'm}
de figuren. Voor het frt ft
moderne haakwerk M V
heeft men enkel een- Fig.
voudige figuren ge-
kozen, waarvan men
er slechts één of hoogstens twee verschillende
gebruikt voor een en dezelfde garneering. In ons
vorig nummer heb ik reeds 'n beschrijving ge
geven van de roset, die bij onze afbeeldingen als
fig. 1 staat aangegeven. Hieronder volgt de be
schrijving der overige 3 figuren.
Figuur 2 Men haakt 'n rondje van 10 losse st.
en haakt daar omheen 2 vaste St., 1 picot van 4
losse st. en 1 vaste st. in den Isten losse. 5 vaste
st., 1 picot, 5 vaste st., 1 picot, 3 vaste st.
2de toer: 15 losse st., 1 vaste st. in den 3den
vasten na het 1ste picot. Dit 2 maal herhalen.
3de toer: 20 vaste st. om elke 15 losse heen.
4de toer 1 vaste st. in de achterste lus van
iederen vasten st.
Figuur 3. 20 losse st., I vaste st. in den lsten
lossen st. Dit herhaalt men 2 keer, zoodat men 3
rondjes krijgt van losse st. Nu haakt men 30 vaste
st. om ieder rondje heen, dat hierbij langwerpig
wordt uitgetrokken.
2de toer: 1 vaste st. in de voorste lus van eiken
vasten st.
3de toer I vaste st. in de achterste lus van iede
ren vasten st. Hierbij slaat men in de drie hoekjes
4 st. over.
Figuur 4. Hiervoor haakt men eerst 25 losse st.
voor het steeltje, dan 12 losse st. en 1 vaste st. in
den 12den lossen voor het rondje midden in de
st. en 20 vaste st. om
het laatste boogje, dat
tot aan rondje en steel
reikt. Voor den laatsten
toer keert men het werk om en
haakt dan 1 vasten steek in de
achterste lus der vaste st. van den
vorigen toer.
Wil men voor het haakwerk
kleinere figuren hebben, dan kan
men, bijvoorbeeld, van de roset
den laatsten toer achterwege
laten en de klaverblaadjes kan
men kleiner maken door minder
losse st. te nemen en dienovereen
komstig ook minder vaste steken.
Ook kan men reeds succes heb
ben met 'n allereen
voudigst rosetje van 6
a 10 losse st. tot een
rondje samengevoegd,
waaromheen men een
toer stokjes haakt,
gevolgd door 'n twee
den toer van 1 stokje,
1 losse st. en 'n derden
toer van 3 losse st. I
vaste st.
Figuur 5 van onze
afbeelding toont aan
hoe de figuren van
Iersch haakwerk aan
elkaar gevoegd wor
den. Men omhaakt
bloem. De 25 losse st. van den steel omhaakt men
met 35 vaste st. en teruggaande haakt men 1
vasten st. in de achterste lus van iederen vasten
van den vorigen toer. Aldus teruggekomen bij het
rondje haakt men daar omheen 21 vaste st. Nu
keert men het werk om, haakt 18 losse st. en 1
vaste st. in den 4den vasten st. van den vorigen
toer.
Aan den rechter kant haakt men dan, om het
eerste gedeelte van de 18 losse st., 3 vaste st. 1
picot, 3 vaste st.
Vervolgens haakt men tot aan het einde van den
toer telkens 12 losse st., 1 vaste st. in den 4den
vasten st. van den vorigen toer, aan den linker
kant. Aan den rechterkant van het werk, om het
eerste gedeelte van de 12 losse, 3 vaste st., 1 picot,
3 vaste st.