JOHAN DE GRAAFF
Toen hij er geen antwoord op vond dat zijn hart bevredigen kon, dacht
hij aan het slot van de voorspelling.
De vrouw in den rozentuin zal u den sleutel ter hand stellen van de
'poort, waarachter ge rust zult vinden en waar alle leed en smart van
u afgenomen zullen worden...."
De vrouw in de rozengaardewie was zij?
Mathama Akbar had hem verzekerd dat hij haar niet kende en Tine
kon het dus niet zijn. Zou hij dan ooit rust kunnen vinden buiten T.ne s bezit,
zou hij ooit het geluk kunnen aannemen uit de handen van een andere vrouw....
Met een moedeloozen glimlach gaf hij het eindelijk op en verdween in
zijn tent. Korten tijd later dook hij op in Khartoem, waar hij een brief van
zijn moeder vond, waarin zij hem schreef, dat zij met Lou naar Zwitserland
was vertrokken. Verder sprak zij vol medegevoel over Paul's teleurstellingen
en droefheid en verzocht hem op zijn laatst in den herfst weer bij haar terug
tC Tijdens zijn rustpoos in Khartoem brak de maand Juli aan en toen hij
genoeg kreeg van de geïmporteerde Europeesche beschaving en gemakken,
verliet hii de stad weer en volgde den loop van den Blauwen Nijl tot aan zijn
oorsprong in Alpenland. In Assab, aan de Straat van Bab-ei-Mandeb, dankte
hij zijn escorte af en nam in afwachting van de komst van de boot, die hem naar
Europa zou terugbrengen, zijn intrek in een Europeesch hotel. Een week later
vertrok hij verheugd omdat hij het moordende klimaat van de Roode Zee
voor een gematigder luchtstreek verwisselen kon en tegelijk bevreesd voor
wat hem in Europa te wachten stond.
Hii begaf zich regelrecht naar het Zuiden van Spanje. Zijn hart trok hem
naar de plaatsen waar in vroeger eeuwen de fiere en kunstzinnige Mooren
ridders de onvergankelijke sporen van hun roemruchte heerschappij hadden
achtergelaten. Hij bezocht Toledo, Cordova, Granada en Sevilla en hier was
'het eindelijk dat hij zijn onrust te boven kwam en bij den aanblik van de
herinneringen aan het grijze verleden zijn smart van zich af kon zetten
Lanes een weg, aan weerszijden beplant met aloë's en cacteeen, trok hij
de lachende Sierra in naar de dehesa, de plaats waar eens het wonderpaleis
Medina Azzahra stond, dat de Moorenkoning Abd-er-Rahman 111 voor zijn
hevelingsvrouw liet bouwen. Hier geurden de oranjebloesem, aloe en rozen
en de fantasie, die hier zoo gemakkelijk voedsel vindt, bevolkte de amber
geurige gewelven en plaatsen opnieuw met trotsche emirs en fiere Mooren-
Het zangerig Andalusisch van Sevilla, de stad die als een lachende, be
haagzieke schoone tusschen de palmen schijnt te rusten, het verblijf in de
heerlijke omgeving en de overweldigende aanblik van de duizenden fa
brieksmeisjes, die van de sigarettenfabrieken terugkeeren, 's avonds met een
„os in het zwartglanzend haar de hoogten afdalen en de gedachte wekken als
kwam er een golvende rozenzee van de heuvelen aandeinen, dat alles deed
wonderen in Paul en verhief hem hoog boven zijn leed.
De heerlijke Augustusavonden lokten hem naar de volksbuurten, waar,
bij het spel van de guitaar, de genotzieke Sevillaansche bevolking danste en
/ong onder het geklapper der castagnetten. Hier, omgeven door de heerlijke
vegetatie van het Zuiden en onder de bekoring van de zorgeloos lachende
Sevillaansche schoonen, kon hij voor het eerst zonder bitterheid aan het leven
Bijna met geweld moest hij zich van de heerlijke Sierra losrukken om zich
naar Granada te begeven, het laatste bolwerk der Moorenkoningen, waarheen
hij getrokken werd door een der wonderen der wereld, het Alhambra den steen
"eworden droom uit het Paradijs der Moslims. Hij had zich die halfvervallen
Moorenveste voorgesteld als een paleis, maar hij vond de glorieuze overbhjf-
I' selen van een kleine stad, een vesting in een wereld van onvergetelijke schoon-
IUMd En hier dwalend temidden van het versteend getuigenis van de vergan-
kelijkheid der eeuwen, zou hij eindelijk den sleutel vinden die hem de poort
van het levensgeluk ontsluiten zou
HOOFDSTUK XXIX HET HEDEN VERBLEEKT.
/^\p een heerlijken Septembermorgen besteeg Paul den breeden zigzagweg,
L) die van Granada naar den Alhambraheuvel leidt. Hij betrad het Alhambra
1 door de hooge, indrukwekkende Puerta del Juicio, gebouwd in den opvallenden
boogvorm der Moorsche bouwkunst. De hand, gebeeldhouwd op den eenen en
de sleutel, op den anderen boog, getuigden zelfs nu nog van het naïef vertrouwen
dat de Mooren in Allah hadden gesteld naar zij vast geloofden zouden de
poorten van de veste zich niet voor de ongeloovigen openen, zoo lang de
steenen hand zich niet verplaatste naar den sleutel op den eersten boog.
Dat dit vertrouwen al te kinderlijk was geweest, bewees een marmeren
plaat binnen den toren, waarvan het opschrift uitvoerig vermeldde hoe op
2 Januari 1492 het Koninkrijk en de stad Granada tegelijk met het heerlijke
Alhambra aan los Reyes Catolicos was overgegeven. Deze datum was de laatste
van de eens zoo schitterende Moslimsche heerschappij over West-Europa,
nadat de Halve Maan eeuwenlang in vollen luister over dit heerlijk schoone
land had gestraald.
Hier op deze plek, had zich gedurende twee eeuwen een geweldig groot-
sche tragedie van strijd en hartstocht, van geloof en heldenmoed afgespeeld,
een tragedie, die Granada's historie door de eeuwen heen tot een belangrijke
had gemaakt. Hier overwon eindelijk het Kruis de Halve Maan, zij het dan
ook ten koste van de bloem der Europeesche ridderschap. Hier lagen nog,
als oorkonden van dien geweldigen val, de ruïnes van de Torre de secte *uc'<>s,
waar de laatste gouverneur van het Alhambra de sleutels van dit laatste bol-
DOOR
werk der Moorenheerschappij aan graaf Tendilla aanbood. No. 15
Daar stond nog de poort, waarlangs de ongelukkige, zwakke
koning Boabdil de veste verliet en die op zijn verzoek, onmiddellijk nadat hij
er door was gegaan, werd dichtgemetseld.
Daarginds, aan den rand der Alpuxarras, stond de heuvel, van waaraf
Boabdil voor het laatst zijn verloren paradijs en koninkrijk overzag, waarom
deze plaats nu nog, na zooveel eeuwen, „el ultimo suspiro del moro de
laatste zucht van den Moor wordt genoemd.
Wandelend, dwalend, droomend, werd Paul als het ware een met den
geest der eeuwen.
Hier lag de Mirtenhof met den grooten, langwerpigen vijver, met mirten
omzoomd. Een zestal kolommen, licht als zonnestralen, droegen zware bogen
van doorzichtige arabesken. Een kleine poort gaf Paul van daaruit toegang
tot de meest indrukwekkende en bekoorlijke ruimte van dit tooverpaleis
het Patio de los liones, met haar heerlijke galerijen, gedragen door 128 ranke
marmerkolommen, die den indruk maakten als waren het versteende water
stralen.
De geheele ruimte, evenals de twaalf gestiliseerde leeuwen, maakte een
overweldigenden indruk op Paul, een indruk, die tegelijk coquet, weelderig
en ernstig was. De vreemde Arabische letterteekens, die hier het motief hadden
geleverd voor de ornamentiek der bogen, zuilen en vertrekken, vertolkten
gedachten die voor de eeuwen hun verheven, poëtische beteekenis behielden.
Terwijl Paul met een verloren blik de letterteekens beschouwde, kwam hij
plotseling met een schok tot zichzelf. De voorspelling van den fakir viel hem
weer in lk zie letterteekens van het kroost van Amelek en in een rozengaarde
een vreemde vrouw, uit wier handen ge den sleutel zult ontvangen, die u de
poort der rust zal ontsluiten...."
Hij werd onrustig en vroeg zich af of in de poëzie van het Alhambra een
oplossing kon liggen van het raadsel, waarin hij zijn levensgeluk verward wist.
Haastig zocht hij in den gids naar de vertaling der opschriften, doch hoewel
zij hem in vervoering brachten door de verheven uitbeelding der gedachten
die er in waren neergelegd, stelden zij hem in zijn verwachting, dat hij er den
sleutel in zou vinden van het geheim dat hem al zoo lang had verontrust,
ernstig teleur.
„Gezegend hij, die aan den lman Mohamed bekoorlijke paleizen schonk,
die door hun schoonheid de trots der verblijven zijn
Dit paleis is de keur ervan. Het bevat zulke zeldzame schoonheden, dat
Allah niet heeft toegelaten dat er andere schoonheden zouden bestaan op
aarde, die met deze vergeleken kunnen worden
Zie de paarlen van doorzichtige klaarheid, die mijn zijden tooien met een
siersel van barnsteenklëur
Zie dat vloeibaar zilver, dat slingert tusschen de edelgesteenten en dat
geen wedergave heeft in schoonheid door zijn blankheid en doorschijnend
heid.
Zie, het marmer is zoo voor het oog, dat men met weet wie der beide in
de bekkens voortvloeithet water of het marmer
Alle kunsten hebben er toe bijgedragen mij te versieren en hebben mij
haar pracht en volmaaktheden geschonken....
Als hij, die mij aanziet, mijn schoonheid met oplettendheid beschouwt,
dan zal zijn zien zijn denken beheerschen
En hij zal gelooven, ziende de stralen van mijn schitterende schoonheid,
dat de volle maan hier haar luister heeft gebracht en haar hemelwoning heeft
verlaten voor de mijne...."
Dit was de geschreven poëzie van het Alhambra, maar de ongeschrevene
zweefde door de hoven en zalen, door de gewelven en galerijen en maakte elke
ruimte tot een volmaakt gedicht van ontroerende schoonheid.
Peinzend, zwervend met zijn gedachten tusschen het heden en het verleden
en tenslotte toch weer onweerstaanbaar teruggetrokken naar het leven, bleef
Paul hier toeven en droomen totdat een gevoel van onrust hem eindelijk los
maakte van deze plaats. In gedachten verdiept, niet lettend op de toeristen
die hij op zijn weg ontmoette, daalde hij rond totdat hij zich in de Sala de los
Abencerrajes bevond, de beroemde hal, in welker bassin de hoofden der zes en
dertig Abencerrajes waren gevallen.
Hij zette zich neer op een der banken van tegelwerk en langzamerhand
raakte zijn vrome aandacht zoo geheel onthecht aan het tegenwoordige, dat
hij volstrekt niet verwonderd was, toen plotseling een als uit zijn graf verre-
zene, betulbande Moor naast hem opdook. Hij kreeg eerst zin voor de werkelijk
heid, toen de Moor, een parfumverkooper uit Tetuan, een diepe salaam voor
hem' maakte en hem een klein, toegevouwen papier aanbood.
In de meening een bedelaar voor zich te zien, reikte hij den man een zilver
stuk toe, dat deze met een nieuwe buiging aannam, doch waarbij hij met na
druk op'het briefje wees. Paul nam het aan en vouwde het open en tot zijn
groote verwondering las hij „Beste Paul, Kom hedenavond zeven uur in den
rozentuin van het Generalife, ik moet je spreken. Aangezien de van Asperens
bij mij zijn, met wie ik in hetzelfde hotel logeer en die van onze ontmoeting
wellicht met je moeder of met Lou zouden spreken, verzoek ik je, onze samen
komst geheim te houden. Het betreft een aangelegenheid, die je, naar ik meen