a DOOR F. JACKSON - HOOFDSTUK I UIT DE DUISTERNIS W_/eymour Philips schoof op zijn stoel heen en weer en trommelde met zijn slanke vingers ongeduldig op de leuning. Hij had het gevoel, alsof hij daar reeds jaren, neen, eeuwenlang zat. In werkelijkheid waren het nog slechts vijf dagen geweest. Maar het was zulk een volkomen andere levenswijze geworden dan hij gewend was, en het was zoo plotseling in zijn werk gegaan. Om te beginnen, hij kon niet werken. Hij kon zelfs niet lezen en niet eten, als zijn huisknecht er niet was om hem te voeren als een kind, hij kon zich niet kleeden, hij kon niet naar buiten gaan. Hij kon zich nauwelijks door zijn kamer bewegen zonder gevaar. En het ergste kwelde hem de ondoordringbare, zwarte duisternis, eentonig, vervelend en somber Want geen enkel lichtstraaltje, geen flauw lichtschijntje drong heen door het dichte verband, dat om zijn oogen sloot. En toen hij daar zoo zat, kon hij zich niet voorstellen, dat hij het de drie lange weken zou kunnen volhouden, die zijn dokter hem had voorgeschreven. Naar zijn meening zou geen enkel mensch daartoe in staat zijn. En toch, wat zat er anders voor hem op Het was hem meer dan duidelijk aan zijn verstand gebracht, dat hij zijn gezichtsvermogen voor altijd zou ver liezen, als hij het ook maar één keer waagde, zijn oogen aan het licht bloot te stellen. Voor altijd blind zijn Die gedachte alleen deed hem reeds rillen. Dan zou hij zijn leven lang zoo hulpeloos, zoo afhankelijk, in zoo zwarte duisternis moeten doorbrengen Dat was immers iets ondenkbaars! Hij huiverde en zette de gedachte aan die mogelijkheid met alle kracht van zich af. De huisknecht zat nog altijd uit het avondblad voor te lezen. Zijn stem klonk heesch en onzeker en was onaangenaam om te hooren en hij had reeds alle berichten van maar eenige belangrijkheid'voorgelezen. Maar hij was een trouw en gewillig man. Hij deed altijd nauwkeurig wat hem gezegd werd. En nu hem eenmaal gezegd was, dat hij de krant voor moest lezen, bleef hij door lezen, totdat hem gezegd zou worden, dat het genoeg was. „Ja, Giddings, nu is het wel mooiSchei er in hemelsnaam mee uit Giddings bleef midden in een zin steken, vouwde de krant zorgvul dig op. Aan het geritsel van het papier en het schuiven van den stoel wist Philips, wat de man uitvoerde. „Goed meneer," zei Giddings geduldig, „kan ik soms nog iets voor u doen, meneer „Hoe laat is het „Kwart over achten, meneer," zei Giddings, naar de groote staande klok in den hoek kijkend. „Kwart over achten gromde Philips, „nog pas kwart over achten En het lijkt me, alsof ik al uren geleden gegeten heburen geleden „Misschien kon u wel weer eens probeeren om wat te rooken," opperde Giddings min of meer aarzelend. „Je weet toch ook wel, dat ik niet eens zien kan, of mijn pijp nog brandt brulde Philips geprikkeld. „Als het zoo nog lang moet doorgaan, bega ik nog een ongeluk „Ja meneer, ik begrijp heel goed, hoe u uzelf voelen moet," zei Giddings. „Het is te begrijpen, dat u uit uw humeur bent. Ik ben lang genoeg bij u in betrekking om dat te weten, meneer." Philips zweeg een poosje. Giddings ging van den eenen voet op den anderen staan en wachtte geduldig. „Giddings," zei Philips langzaam, „ik heb mijn leven totaal verknoeid." „Kom, meneer, dat is nou onzin," meende Giddings. „Toch is het zoo," hield Philips grimmig vol. „Nu ik hier zoo alleen in donker moet zitten, ben ik dat eerst goed gaan begrijpen. Weet je wel, hoe oud ik ben, Giddings „Met uw verjaardag wordt u vijf en dertig, meneer," zei Giddings. „Precies," antwoordde Philips, „vijf.... en.... dertig! En ik zit hier in donkerdoodalleen op de wereldheelemaal van jou afhankelijk, Giddings Ja, ik heb wel heel wat bezoek gehad. Maar dat komt en gaat. Ik ben zelf ook wel op bezoek gegaan bij andere lui, die ziek waren. Maar den meesten tijd zit ik toch maar moederziel met jou alleen Heb jij er wel eens over nagedacht, Giddings, hoe heel anders het voor me zijn zou, als ik ge trouwd was Tot eenig antwoord slaakte Giddings een diepen zucht. „Dan zou ik hier iemand hebben zitten, die aardig en geduldig was en die met me praatte en me vertelde, dat ik geduld moest hebbenenen nou ja, nog heel wat meer ook „In tijden zooals nu is een vrouw een echte troost, meneer," stemde Gid dings wijsgeerig toe. „Maar als het verband er weer af mag, dan zult u toch wel in uw schik zijn, dat u nog vrij man bent, meneer. Hoe dikwijls hebt u niet tegen me gezegd, meneer „Wie heeft er nu iets tegen, als ik 's nachts door werk Ik ben heelemaal mijn eigen baas" Of „Zeg Giddings, wie maakt er zich nou eigenlijk druk om, of ik mijn eten al koud laat worden of te laat aan tafel kom Of „Niemand beklaagt zich er immers over, of ik uitga of thuis blijf en niemand zal er zich een steek van aantrekken, als ik het op dit oogenblik in mijn hoofd kreeg om mijn koffers te T\Iq pakken en naar Egypte of Kaap de Goede Hoop te gaan." „Ja," beaamde Philips, „dat soort dingen heb ik wel eens gezegd." „Als ik zoo eens mag zeggen, hoe ik erover denk, meneer, dan zou ik zoo zeggen, dat het allemaal z'n voor- en z'n nadeel heeft, meneer. Het zou het mooiste wel zijn, als je ze bij je hebben kon, wanneer het je goed uitkomt en ze op kon bergen, als ze je in den weg zaten. Maar ja, dat gaat nu eenmaal niet. „Nee, dat zal wel," zei Philips grimmig, „jij houdt er heel anarchistische ideeën op na, Giddings. Zou jij dan vrouwen willen hebben, die men net als een paraplu weg kon zetten, als men ze niet noodig had Dat kun je feitelijk alleen met eenwacht, daar breng je me op een idee, Giddingseen ziekenverpleegsterJa, dat is nog zoo'n kwaad idee nietGeef me de telefoon eens aan „Jawel, meneer zei Giddings verrast, „maar u wilt toch zeker geen vrouwelijke verpl „Hou je mond man, en luister riep Philips uit, terwijl hij den hoorn van het toestel tegen zijn oor drukte, en een nummer opriep. „Belt u dokter Burnham op, meneer waagde Giddings te vragen. „Krek zoo zei Philips luisterend. „Hallo Ja Met dokter Burnham Is dokter Burnham even te spreken Ja?.... Met Burnham zelf?" „Ja," antwoordde Burnham met zijn zware stem aan het andere einde van de lijn, „met wien spreek ik „Met Seymour Philips Dien naam kent u toch zeker wel Burnham begon te lachen. Hij had Philips die week dag aan dag bezocht. En ze waren bovendien oude bekenden van jaren her. „Zoo.met Seymour Philips, den schrijver vroeg Burnham lachend, „met onzen meest gelezen novellist „Juist zoo," antwoordde Philips, „u zult u wel herinneren, dat u vijf dagen geleden bij me geweest bent en een verband om mijn oogen gelegd hebt met de vermaning, dat ik geen straaltje licht mocht zien op gevaar af anders blind te worden Weet u dat nog „Ja, heel goed," antwoordde Burnham, „en wat is er nou aan de hand „Hebt u ooit wel eens vijf dagen achtereen in denzelfden stoel gezeten met een verband over uw oogen heen En zonder iets te kunnen uitvoeren „Nee, dat heb ik nog nooit gedaan," antwoordde Burnham, „maar ik zou het met alle plezier eens doen, als jij er een middeltje op weet, om me uit mijn al te drukke praktijk terug te trekken. Ik geloof, dat die rust me verbazend veel goed zou doen." „Och, daar gaat het nu niet over," zei Philips, „ik verveel me dood en ben ongeduldig en geprikkeld. Ik heb Giddings doodop gemaakt. Hij heeft zijn uiterste best gedaan, om me op alle mogelijke en onmogelijke manieren bezig te houden. Ken jij niet een of andere aardige, gezellige, jonge verpleegster in je wijk „Een verpleegster? Wat moet jij voor den drommel met een verpleegster uitvoeren vroeg Burnham verbaasd. „Ze moet me te eten geven. Ik moet als een klein kind gevoerd worden en ik zou het op hoogen prijs stellen door een sierlijk handje gevoerd te worden. En ik heb iemand noodig om me voor te lezen en ik zou graag een mooie welluidende stem hooren. En ik moet op straat geleid worden en ik leun liever op een aardig meisje. Voor dergelijke diensten heb ik een verpleegster noodig. Maar denk er wel om, ze moet aardig en gezellig en knap zijn. Ze kan zooveel salaris krijgen als ze wil." Dokter Burnham dacht blijkbaar enkele oogenblikken na. „Ik zal eens zien, wat ik voor je doen kan," zei hij ten slotte. „Het is nu even over achten," zei Philips, „ik zal de jonge dame tegen ne gen uur verwachtenop z'n laatst om half tien." „Vanavond nog vroeg Burnham verbluft. „Ja, natuurlijk, vanavond," antwoordde Philips. „Dacht je soms, dat ik haar tegen volgend jaar noodig had „Nou, verwacht de jonge dame dan maar," antwoordde Burnham, „als je dan zoo erg om haar verlegen zit, dan zul je haar binnen het uur hebben." „Uitstekend riep Philips. En hij belde af. Giddings hing den hoorn weer op het toestel. „Nou," zei Philips lachend, „heb je het gehoord „Jawel, mijnheer," antwoordde Giddings. „Hoor eens, Giddings," vervolgde Philips, „nou moet jij me een teeken geven, als ze komt, of ze aardig is of niet." „Hoe moet ik dat doen, meneer?" vroeg Giddings gedwee. Philips dacht een oogenblik na. „Als ze niet knap en aardig is," zei hij, „dan laat je de deur open, wanneer je haar hier binnen laat. Als ze aardig is, doe de deur dan zoo hard dicht, dat ik het net nog hooren kan. Als ze heel aardig is, smijt de deur dan dicht. Aan het lawaai, dat je met de deur maakt, moet ik kunnen beoordeelen hoe knap ze is, begrepen Philips genoot van zijn eigen slimheid, terwijl Giddings een half uur be steedde om de kamer op te ruimen en keurig in orde te brengen en zijns meesters uiterlijk te verzorgen. „Heb je het nu goed begrepen „Ja meneer, uitstekend."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 9