Philips bleef doodstil en zwijgend zitten onder den^^^^-^ indruk van de woorden van zijn vriend. Hij begon een beetje bang te worden. „Goeie genade," riep hij uit. „Is het dan heusch zóó ernstig?" „Het is zoo ernstig, dat overdrijving onmogelijk is 1" „Ik ga liever dood dan blind te worden riep Philips uit. „Heusch Dat geloof ik zoo net nog niet. Heb je dan zoo weinig fut in je lijf Iemand, die niet tegen zijn verlies kan, is wel het ellendigste wezen, dat ik ken. Op slot van zaken is je gezicht nog maar één van je vijf zintuigen. Het is wel een van de allerbeste en prettigste, maar het is toch niet alles 1" „Je praat nou net, alsof ik een beetje troost noodig heb," zei Philips. „Als ik dat verband goed om houd en al je voorschriften opvolg, is er dan nóg gevaar aan verbonden „Denkelijk niet." „Maar niet: zeker niet?" „Met zekerheid kun je zooiets nooit zeggen. Ik sta er nooit voor in, dat een of andere kuur genezing brengt. Je hebt je oogen jarenlang misbruikt en mishandeld.ze op alle mogelijke verkeerde manieren ingespannen, zonder erop te letten als je er last van hadje nam een bril, om toch maar door te kunnen gaan met ze te mishandelen. Geen wonder, dat ze het eindelijk hebben opgegeven. Gelukkig zijn we nog niet te laat met onze behandeling. Maar ik waarschuw je ernstig niets te wagen, door ze nu te gebruiken, hoe kort dan ook 1 Goed begrepen „Uitstekend gesnapt 1" antwoordde Philips. „En wat miss Larrimore betreft," vervolgde Burnham op luchtiger toon, „misschien heb ik me vergist. Blauwe oogen schijnen in bepaald licht soms grijs en bruin haar kan vaak een rossigen gloed hebben." „Ze zegt zelf, dat haar haar een goudachtigen glans heeft." „Nou, dat is wel zoonu ik er nog eens over denkja, dat kanwel, een soort van roodgouden glans heeft het welIs dat nu goed Philips zuchtte en gaf geen antwoord. „En hoe staat het nu met de pijn vroeg Burnham, opeens zakelijk. „Vandaag heelemaa! nog niet gehad." „Gisteren dan wel „Ja, tegen den avond wel." „Hoofdpijn „Jagisteren ten minstevandaag nietheel erg geweest." „Heb je goed geslapen?" „Vrij goed. Ik verveelde me te erg om wakker te kunnen blijven," zei Philips. „En ik zag te veel op tegen den volgenden dag." „En waarom „Omdat die miss Larrimore dan moest komen...." „Zoo Toch waar Nou, dan heeft die miss Larrimore wel buitengewoon je belangstelling weten in te palmen." „Dat is ook zoo," antwoordde Philips. „En ik kan werkelijk niet zeggen waaróm. Ja, natuurlijk, ze heeft een heel aardige en prettige stem en ze is vroolijk en opgeruimd en ik zat me dood te vervelen." „En het heeft ook zijn voordeelen, dat je haar niet zien kunt," bromde Burnham. „Wat bedoel je daar voor den drommel mee „Wel, dan kun je een beetje nieuwsgierig blijven en jezelf voortdurend afvragen, hoe ze er toch wel uit zou zien. En dan heb je het onbegrijpelijke raadsel, hoe ze eigenlijk bij je gekomen is. Alles bij elkaar genomen, geloof ik. dat ik meer reden heb, om je te benijden, dan om medelijden met je te hebben. Terwijl ik mijn kostbaren tijd moet doorbrengen met naar de klachten van zieke menschen te luisteren en ze beter te maken, kun jij raadseltjes zitten oplossen en het gezelschap genieten van een aardige jonge vrouw met een mu zikale stem en een zachte, teere hand." „Van handen gesproken," onderbrak Philips zijn woordenstroom. „Zou je er eens op willen letten, of ze een trouwring aan heeft, of niet Als ze er geen heeft, sla dan, als je weggaat, de deur hard achter je dicht. Als ze er wél een aan heeft, doe de deur dan zachtjes dicht." „Dus slaan, als ze er geen aanheeft, niet waar .Zeg jongen, dat wordt ernstig met jou 1" Philips leunde achterover in zijn stoel. „Mag 'n mensch al niet eens meer ergens benieuwd naar zijn „Welzekergerust hoor!" „Wat zitten we veel tijd te vermorsen," zei Philips. „Ben je nog van plan, het verband te vernieuwen „Nee, dat is, geloof ik, nog niet noodig. Vandaag nog niet." „Wil je haar dan binnenroepen „Met alle plezier." De deur ging open en even later weer dicht. „Nu laat ik hem verder aan uwe goede zorgen over, miss Larrimore," zei Burnham. Hij nam zijn hoed op en liep naar de deur. Giddings stond op hem te wachten en deed de deur voor hem open. Het was hem onmogelijk de deur dicht te slaan en zoo aan Philips het teeken te geven, waarop deze in spanning te wachten zat. Eenige oogenblikken zat deze stokstijf te luisteren. Hij scheen nauwelijks te durven ademhalen. En plotseling verslapte zijn houding geheel. JACKSON De deur was niet dichtgeslagen. Ze had Ts/T "5 dus een trouwring aan. Ze had hem dus een t-NvJ. J valschen naam opgegeven. Ze was getrouwd Ze hoorde aan iemand anders. Hij had dus geen enkele kans op haar 1 Zelfs de mogelijkheid, dat ze nog weduwe kon zijn, gaf hem geen troost. Dat zij in zijn leven gekomen was, en dat hij haar nu niet mocht hebben, was erger, dan wanneer hij haar nooit gekend had, maakte hij zichzelf wijs. Moest hij haar dan nog wel veertien dagen bij zich houden Deed hij niet beter de met haar gesloten overeenkomst te verbreken Als hij nasporingen ging doen, zou ze immers uit zichzelf wel De deur ging open. „Bent u daar, miss Larrimore?" vroeg hij gejaagd. „Nee, ik ben het.." klonk de stem van Burnham van den drempel. „Giddings liet me zoo overhaast uit, dat ik heelemaal vergat je te zeggen, dat je met het drankje na iederen maaltijd door inoet gaan." „O ja, dat is goed," antwoordde Philips lusteloos. En toen sloeg de deur dicht Hij schrok niet van den slag. Hij zat onuitsprekelijk vergenoegd te glim lachen. HOOFDSTUK IV NADERE KENNISMAKING. A^iss Larrimore," riep hij opgeruimd. „Bent u daar?" „Ja," zei ze. „Hier vlak bijop den stoel naast u. Ik zit te lezen. Wat denkt u wel, dat ik gisterenavond gevonden heb?" „Nu wat dan „Mijn lievelingsboek." „En van mij vroeg hij benieuwd. „Nee.het is niet door u geschreven." „Wie schreef het dan wel vroeg hij jaloersch. „Anton Nevasky. Het heet „De Koning"." Philips haalde diep adem. Jaren geleden, toen hij nog in Parijs voor kunstschilder studeerde en zich beroemdheid hoopte te verwerven met penseel en doek, had hij „De Koning" geschreven en het niet durven onderteekenen met zijn eigen naam, maar het uitgegeven onder den naam van Anton Nevasky. Het was niet zoo beroemd geworden als zijn latere boeken, hij was er niet rijk door geworden, maar het was wel goed genoeg beoordeeld om hem het besluit te doen maken, penseelen en verf eraan te geven en schrijver te worden. En zijn tweede bock, onder in vloed van een uitgever geschreven en met eigen naam onderteekend, had hem in het zadel geholpen. Maar van al de boeken, die hij geschreven had, lag De Koning hem het naaste aan het hart, niet alleen omdat het zijn eerste boek was, maar ook zijn beste. Het was een jeugdwerk, vol opgewektheid, idealen en brandende eerzucht en nog niet bedorven door lagere gewinzucht. „Vindt u het ook een mooi boek vroeg Miss Larrimore nieuwsgierig. „Ja, bijzonder," antwoordde hij ernstig. „Maar hoe hebt u het opgepikt? De oplaag was maar heel klein en er is nooit reclame voor gemaakt. Waar hebt u het ergens gevonden „O, aan een boekenstalletje. Ik heb het uit een heelen troep rommel uitgevischt, doordat mijn aandacht getrokken werd door den koninklijk purperen band. Ik vind die kleur zoo mooi. En de titel trok mijn belangstelling. Ik sloeg het open en een schitterende passage ergens aan het einde trof me sterk. U weet wel, als hij zich aan die oproerige menigte overgeeft om bloed vergieten te voorkomen. Het trof me door zijn grootheid. Het was zoo schit terend beschreven en de Koning zelf was zoo echt, zoo grootsch, zoo koninklijk! Hij had nog kunnen ontsnappen. De Koningin en haar hofdames waren al weg onder geleide van Maitremont en die anderen. Hij had zelf ook vrij kunnen zijn, als hij zich niet door zijn eed van trouw aan Frankrijk gebonden had geacht. En die bloeddorstige troep, die om zijn hoofd schreeuwde, was Frank rijk zelf Hij wist, dat als hij wegvluchten zou, het volk een burgeroorlog zou ontketenen. Sommigen zouden hem op den troon willen hersteld zien, anderen wilden hem verdrijven. En zoo offerde hij zichzelf toen op het altaar van den Vrede." Ze haalde diep adem. „Ik nam het boek mee naar huis en las het aan een stuk door. En toen het uit was heb ik gehuild." „Toch niet .echt vroeg hij verbaasd. „Toch wel," zei het meisje eenvoudigweg. „Maar het is niet echt gebeurd. Het steunt niet eens op werkelijke feiten. Het is niets anders dan een soort les.iets van een zedelijke bespiegeling." „Ja, dat weet ik welDat zegt de schrijver zelf in zijn voorrede ook Hij hoorde haar bladzijden omslaan,even stilhouden en aan de verandering in haar stem bemerkte hij, dat ze was begonnen te lezen. „Dit is een ware geschiedenis, al is ze nooit gebeurd. Ze had kunnen ge beuren. Misschien gebeurt het zoo nog wel eens. Als ik koning was, dan zou ik zulk een koning willen zijn. Dit boek is opgedragen aan alle mannen, in welk beroep ook, die evenzeer ais Louis, ernaar streven, om hun werk zoo goed mogelijk te doen. Anton Nevasky."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 12