fougd tuMcfien de ovethliff- óelen van tiet antieke JttAene. No. 51 VRIJDAG 20 MEI 1932 1461 de rare muts en de kale zwarte japon begreep Lu cy, dat zij voor de „hertogin" zelve stond. „Ik geloof," stotterde Lucy, „dat.... dat u een dokter noodig had." „Ik?" snauwde de hertogin. „Ik ben nog nooit ziek geweest. Ik ben zoo sterk als een paard. Ik geloof niet in dokters." „Maar u zei toch...." wou Lucy beginnen. „Ik heb opgebeld, omdat ik dokter Manning over zaken wou spreken. Maar hij schijnt geen manieren genoeg te hebben, om te komen, als hij geroepen wordt." Op ieder ander oogenblik zou Lucy een scherp antwoord gegeven hebben maar zij had reden, om zich in te houden. „Mag ik 't u even uitleggen zei ze. „Ik heb uw boodschap aan njijn man overgebracht en hij is dadelijk gegaan, maar hij is onderweg opge houden dooreen man.... zijn dochtertje was erg ziek lag misschien op sterven. Hij is daar nu. Zoodra hij weg kan „O," zei lady Harrington, „en hoe kon hij weten, dat ik niet op sterven lag?" Lucy aarzelde. De kleine, schrandere oogen keken haar scherp aan. Het was een vol komen billijke vraag. Wat kon ze zeggen „Ik.ik ben blij, dat 't niet zoo is," stotterde ze. Het gerimpelde gezicht van de hertogin bleef onbarmhartig. „En bent u misschien trotsch op dien man van u vroeg ze, „omdat hij een boerenkind heeft voorgetrokken boven een rijke, nukkige, oude vrouw als ik Lucy sloeg de oogen niet neer. „Ja," zei ze kalm en beslist, „dat ben ik zeker Krakend kwamen er wielen over het grint. André sprong uit de auto en snelde toe. „Goeden avond," zei hij. „Pardon dat ik zoo Iaat ben. Ik moest bij een anderen pa tiënt zijn „En hoe gaat 't met dien hoog belangrijken patiënt vroeg Lady Harrington grim mig. „Op 't oogenblik uitstekend," antwoordde André. „Haar va der hield me tegen, toen ik on derweg was hierheen, 't Kind maakt 't nu goed, maar ik kon niet van haar weg, voor ik 't zeker wist. Ze slaapt nu als een roos. Dus, als ik u nu van dienst kan zijn ilc wou u niet hebben," zei lady Harrington. „Maar mijn schoonzoon logeert bij me. Mis schien kent u den naam Austin." „De gróóte Austin?" vroeg André eerbiedig. „Zoo moogt u hem noemen. Ik voor mij heb geen respect voor dokters. Hij zegt, dat u student bij hem geweest bent." „Ja juist," zei André opge wonden, „hij gaf bacteriologie, toen ik. „Praat in mijn tuin alsje blieft niet over bacteriën, jonge man. Hij beweert in ieder geval, dat je dat jaar de eenige was, die hersens had, al geloof ik er niet veel van. U zult wel een massa tijd verdaan hebben met voetballen." „Ja, dat is zoo," bekende André. „Enfin," hernam de oude dame, ,,'t komt hierop neer, dat er een assistent-chirurg moet komen in 't Christoffel-ziekenhuis." André Manning, tot wiens beroep de kalmte behoorde, kon zich nauwelijks beheerschen. „Lady Harrington," riep hij, veel te hard, „ik Zij bracht hem met een gebaar tot zwijgen. „En nu we weten," ging ze fronsend voort, „op welke manier u zich aan uw afspraken houdt en uw patiënten behandelt, lijkt 't mij maar 't beste en zoo zal mijn schoonzoon er ook wel over denken dat u maar zoo gauw mogelijk aan de gewone practijk ontrukt wordt. Komt u nu maar alle twee binnen, dan kunt u wat eten." André had zin om te dansen als een schooljongen, maar hij hield zich in. „Dank u," zei hij dapper. „U hoeft mij niet te bedanken," snauwde de hertogin, ,,'t Gaat mij niet aan, dat hij u een mooi baantje wil geven, omdat u vroeger kon voet ballen. Gaat u maar vast vooruit. Ik wil met uw vrouw praten." André stapte naar het groote huis. Een paar seconden keken de schrandere oogen van de oude vrouw in de bruine oogen van de jonge, die glinsterden door tranen van geluk. „Zoo'n schatzei de hertogin, heel, heel zacht. Zij reden naar huis in den maneschijn. „En, professor?" vroeg Lucy met een kirrend stemmetje. „Hoe gaat 't met de hertogin?" „Hare Genade gaat mooi vooruit," zei de profes sor met een diepe, gewichtige stem. „Maar 't is jammer, dat de bazar al dicht is, lieveling. Anders hadden we meteen een kolossaal blik metaalglans kunnen koopen voor die koperen naamplaat."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 21