VIERDE HOOFDSTUK
Cornelius Gulden zat thuis aan zijn bureau, toen de huisknecht den
heer Magnussen kwam aandienen.
Even keek de oude heer verwonderd op, toen knikte hij rustig.
Maar toen de huisknecht, even later, aan de deur zei „Meneer vraagt,
of u maar binnen wil komen," was hij blij, dat hij 't niet was, die nu naar de
kamer van den ouden heer moest gaan.
Edgar Magnussen stormde die kamer binnen, en hij schudde den ouden
heer den arm bijna uit 't lid.
„Ik ben zoo blij, dat 't zoo goed afgeloopen is, oom.wat 'n afschuwe
lijke geschiedenis Ik begrijp nog niet, hoe zooiets gebeuren kan. Waarom
hebt u er mij heelemaal niets van verteld
„Waarom zou ik je ongerust maken, beste jongen," zei het oude heertje
vriendelijk. „Ga zitten ja, 't was een vreemd geval. Ofschoon ik niet kan
zeggen, dat 't heelemaal onverwachts kwam."
„Wat zegt u
De jonge man keek verschrikt.
„Nee, ik wist, dat ik vijanden had of misschien moest ik zeggen
één vijand. Maar ik had niet gedacht, dat men met zulke krachtige middelen
zou werken."
Edgar Magnussen keek hem aan met niet begrijpende oogen.
„Dus u denkt, dat 't niet maar de eerste de beste roofaanval is geweest
„Een roofaanval was 't wel. Maar niet de eerste de beste."
Er werkte iets in het gezicht van Edgar Magnussen.
Het was een gezond, blozend gezicht, met krachtige trekken en volstrekt
niet onsympathiek. Evenals zijn krachtige en ietwat gedrongen figuur vormde
het een zekere tegenstelling met de bijna overdreven zorg, die de jonge man
aan zijn uiterlijk had besteed.
Zoo kon een jonge gezonde boer er uitzien en dan een, die bij de platte-
landsschoonen zeer in den smaak viel en daarom deden de smalle gouden
armband, de bijna kokette das en de schoenen, die opvallend-sierlijk waren,
een beetje vreemd aan. Het oog van zijn oom scheen daar echter niets van te
merken.
„Hebt u soms een concurrent, oom of zooiets?"
„Dank je voor je belangstelling in de zaken, beste jongen," zei Cornelius
Gulden. „Dank je hartelijk. Nee voor de concurrentie hoef ik niet bang te
zijn en die zou nooit naar zulke gemeene middelen grijpen, om den ouden
Gulden van de baan te schuiven, al stond het water hun tot aan de lippen
en zóó erg is 't nog niet met ze. Maar ik moet zeggen, 't is heel aardig van je,
dat je naar de zaken informeert. Dat ben ik heelemaal niet van je gewend.
Je hebt nooit overdreven belangstelling voor de zaak getoond."
Edgar Magnussen keek een beetje verlegen.
„Ja oom, wat zal ik u zeggen...."
„Je kunt me niets zeggen, dat ik niet allang weet reken daar maar
gerust op, beste jongen. Dat komt in alle dingen uit."
„Maar beste oompje ik weet ook werkelijk niet, waarom u de oude
geschiedenis weer oprakelt. U hebt indertijd van me verlangd, dat ik me in
uw hoe heet 't ook weer in koopmanstaal in uw branche van den grond
af zou opwerken, weet u wel Dat zijn ideeën, waar ze vijftig jaar geleden
mee werkten tegenwoordig doe je dat zoo niet meer. Kijkt u maar eens naar
de zoons van de rijke Amerikanen die doen tot hun dertigste, tweeëndertig
ste jaar niets dan zich amuseeren, reizen, landen en menschen leeren kennen.
En dan komen ze op een goeien dag opeens de zaak binnenstappen, ze wor
den compagnon en drie maanden later presteeren ze iets. Als ik toentertijd
bij u in de zaak was gekomen, als jongste bediende, zooals u 't u voorstelde,
met vijftig mark per maand salaris en veertien dagen vacantie per jaar
„Dan was je nu een heele kerel, beste jongen, en nu ben je enfin,
heel wat anders. Voor de rest kan ik je volkomen geruststellen je hoeft niet
meer bang te zijn voor de zaak. Je hoeft niet meer van den grond af te beginnen,
en je hoeft er ook niet op je tweeëndertigste jaar in te komen stappen, zooals
die Amerikaansche pleizierzoontjes, die je met zooveel succes uaaapt. Hoe
gaat 't met de schoone weduwe Malvy
„Hoe bedoelt u dat je hoeft niet meer bang te zijn voor de zaak, oom?"
vroeg de jonge man, zonder acht te slaan op de laatste vraag van den ouden heer.
„Precies zooais ik 't zeg. Je hoeft niet meer bang te zijn voor de zaak
en ik ook niet meer. Ik heb de zaak verkocht."
Edgar Magnussen kwam half overeind van zijn stoel.
„Verkocht.... dat meent u toch niet?"
„Wel wis en zeker meen ik dat Ik ben een oude man. Negenenzestig.
Ik wil eens een beetjeHier schonk Cornelius Gulden zich een glas water
in de karaf stond naast hem. „Ik wil nog een beetje van mijn leven profi
teered als 't kan. Een mensch moet op zijn tijd van ophouden weten 1"
„Ja maar.... sinds wanneer...."
„Sinds een dag of tien. Max Kolpc en Co. hebben den heelen boel over
genomen."
goeden prijs voor gemaakt, hoop
sprak hij.
,,'t Gaat. In ieder geval meer, dan ik verwacht had
De jonge man schudde het hoofd. Hij scheen niet te weten, of hij zich
verheugen moest of zich ergeren.
„Het komt allemaal zoo onverwachts...."
Cornelius Gulden sloeg niet zonder moeite het eene been over het andere.
„Je moest er zielsblij om zijn," zei hij vriendelijk. „Nu is je oom tenminste
geen voddenbaas meer, zooals jij 't zoo schoon noemde.Een papierfabriek
is per slot van rekening ook iets ordinairs.Als je zoo eens nagaat, waar we
de mooiste soorten van maken vodden, beste jongen, heele gewone vodden."
De jonge man fronste het voorhoofd.
„Ik begrijp niet, waarom u zoo hard schreeuwt, oom."
Cornelius Gulden had inderdaad met een zekere heftigheid gesproken.
Maar nu glimlachte hij alweer. Zijn witte oom-jonathan-baardje stak in de
lucht.
„Ordinaire menschen kunnen hun gevoelens niet in bedwang houden
je kunt van mij niet dezelfde manieren eischen als van je cabaret-vrienden.
Ik ben altijd maar zoo'n soort betalende proletariër voor je geweest, beste
jongen
„Maar mijn beste goeie oompje...."
„Laat mijn hand los Laat direct mijn hand los, of ik bel om den huis
knecht, en.
Verschrikt deed de jonge man een stap achteruit.
„Ik geloof heusch, dat u nog niet heelemaal in orde bent, oom...."
De oude heer was vaalgrijs in 't gezicht. Het duurde een paar seconden,
voor hij zichzelf weer meester, was.
„Het gaat werkelijk nog niet erg goed," zei hij met een heesche stem.
„Dokter Webvogel is er zooeven geweest hij heeft me naar Noorwegen
gestuurd. Ik ga morgen of overmorgen weg."
„Ja, dat zal u goed doen, oom u..
„Ik weet niet, of die mededeeling je veel pleizier doet.Want nu zul
je natuurlijk relaties in Noorwegen moeten aanknoopen of je moet wachten,
tot ik terug ben
„lk begrijp u niet, oom."
„Niet? Werkelijk niet? Enfin.... Zeg eens, hoe denk je eigenlijk over
dien nachtelijken aanval
Het kwam er zoo vierkant uit, dat de jonge man hem verbluft aankeek.
,,'t Is gewoon afschuwelijk," sprak hij eindelijk. „Ik weet natuurlijk
maar zoo ongeveer, hoe 't gegaan is van dokter Webvogel dien heb ik
vanmorgen in de Kroon getroffen. Hebt u Goksch op straat gesmeten Wie
weet, of hij met die mooie jongens onder één hoedje speelt. U zei toch, dat
u wel iets verwacht had.... is 't niet?"
De oude heer stond op.
„Ja," zei hij, en hij zag er eigenaardig treurig en verstrooid uit. „Nu moet
je maar heengaan, jongen ik ben nog rijkelijk overspannen."
Hij was zóó overspannen, dat hij de hand niet zag, die zijn neef hem ten
afscheid toestak.
Edgar Magnussen was al bij de deur, toen zijn oom hem riep
„Halt!"
Het klonk niet hard of schreeuwerig, maar toen hij zich snel omkeerde,
zag hij, dat de oude man naar hem keek met een gezicht vol onbewimpelde
vijandschap.
„Ik wou je nog één ding zeggen doe de groeten aan je mooie vrienden
en zeg maar, dat ze zich over mij niet moe meer hoeven te maken 't loont
de moeite niet."
Edgar Magnussen keek zeer beleedigd. Geen woord bracht hij uit.
„Als ik namelijk vandaag uitstap, beste jongen, dan heb je daar precies
niemendal voordeel van. Vóór dokter Webvogel hier was heb ik vanmorgen
notaris Brückheimer bij me gehad, 't Is al heelemaal in orde. Stil 1 Geen woord!
Ik heb mezelf opgelegd, de politie er buiten te laten. Je bent de eenige zoon
van Mathilde ik heb nooit erg veel met haar opgehad, maar dat neemt niet
weg.. dat wil ik haar en mezelf toch besparen. Ja, bah 1 Maar 't is me
precies 't zelfde, of je nu wat zegt of niet, of uitvluchten zoekt. Nee, je
blijft Ik veronderstel, dat 't je wel interesseert, wie je opvolger wordt. Maar
verder hoeft je hier niets meer te interesseeren.... nooit meer...."
Twee minuten later verliet Edgar Magnussen de woning van zijn oom.
Hij was zeer bleek.
Voor de deur stond zijn wagen.
Hij reed naar de Esplanade-Bar, joeg een paar cocktails naar binnen en
telefoneerde met Renée Malvy. Hij sprak af, dat ze hem bij Horcher zou treffen.
„Ik heb een goede lunch noodig dat kan ik je verzekeren."
„Wat is er dan gebeurd? Heeft...."
„Ik zal je straks bij Horcher alles vertellen. Tot ziens."
Renée Malvy trok haar fijne wenkbrauwen hoog op. Die kleine Magnus
sen sloeg daar een toon aan, waar ze niet van gediend was.
Ze nam zich voor hem een heel klein beetje wanhopig te maken.
Maar dat hoefde ze niet meer te doen. Hij wós al wanhopig.