'n Mooi foekje aan Aióto- tiócfo waatde te $ianeket: No< 51 VRIJDAG 20 MEI 1932 1469 HET KORENDRAGERSHUIS JE AAN DE EISE EISINGASTRAAT. Ze begon haar overdenkingen in toepassing te brengen, door Tieffenbach niet meer aan te kijken, al deed hij nog zoo zijn best met glimlachjes. Toen wijdde ze zich met bevalligen ijver aan het eten, kwam onderwijl in een uit stekende stemming, scheen de somberheid van Edgar Magnussen niet eens op te merken, en stuurde Tieffenbach na de Stiltonkaas eenvoudig weg. „Zuid-Amerika lijkt me heel aardig, maar ik zal er toch eerst nog eens een weekje over moeten denken." De impressario had heel goed gemerkt, hoe haar stemming was omgesla gen en hij begon te begrijpen, dat hij niets meer was dan figurant. Hij verborg zijn ergernis achter een lachje, waardoor de verpleging van zijn tanden in een zeer ongunstig licht werd gesteld, groette de dame tamelijk kort, gaf Magnussen géén hand, en verdween. Renée Malvy stak een sigaret aan en zette een paar vriendelijke oogen. Edgar Magnussen zag dat over het hoofd. Evenwel niet opzettelijk. Hij had ook achter de aanwezigheid van den impressario geen moedwil van Renée gezocht. Zijn geest had het veel te druk met andere dingen. De impressario was alleen een hindernis, die hem belette over het onder werp te spreken, dat hij nu bespreken moest. Moest Hij zou 't natuurlijk nog een poosje kunnen verzwijgen hij kon eens met Oehlschlagel gaan praten, of met Barbengeyerzes- of achtduizend sloeg hij er nog wel uit dat wil zeggen, uit Barbengeyer niet zoo makkelijk meer; die had den laatsten keer al zulke kinderachtige bezwaren gemaakt „Oomes, meneer Magnussen" hij zei „oomes" „oomes hebben soms een vervloekt taai leven. Ik heb er een gehad, een broer van mijn moeder, die had maar één nier, en hij is tweeënnegentig geworden, en de nier ook, hahaha. 't Is nu voor 't laatst, meneer Magnussen, spijt me wel. 't Is nu al eenenveertig duizend dat is geld. Veel geld. 't Spijt me verschrikkelijk." Oehlschlagel was nog een beetje toeschietelijker, maar daar nam hij ook drie procent meer voor. 't Had eigenlijk geen doel, langer voor Renée te verzwijgen, hoe de zaken stonden. Ze kon naar Zuid-Amerika gaan, als hij zweeg, bedierf hij misschien haar kansen. Renée Malvy was de eenige mensch, die door Edgar Magnussen nog eep beetje ontzien werd. Zij was voor hem het ideaal van vrouwelijkheid, met haai elegante, tengere gestalte, haar blonde haar en haar pittige manier van op treden. Hij had haar leeren kennen na haar eerste première in den Wintertuin, en zijn vrienden hadden er zich over verwonderd, dat hij, die altijd zoo koud en spottend praten en doen kon, tegenover haar tot een soort aanbidding verzonk. En Renée Malvy voelde zich door die eerbiedige hulde sterk aange trokken, des te sterker, omdat zij vierentwintig uur na hun eerste ontmoeting uitvoerige inlichtingen over hem, dat wil zeggen over zijn oom, had ingewonnen „Hèb je wat, Ed „Ik heb zorg, Renée." Zij wendde zich tot een der ijverig rondzwevende kellners. „Breng eens een Irroy meneer Magnussen heeft zorgen." De ijverige veroorloofde zich een glimlachje en ging. „Het spijt me ontzettend, dat ik je goeie humeur bederven moet," zei hij tobberig. „Vertel maar op, jog. Nooit van je hart een moordkuil maken." Renée Malvy was al leen op de aanplakbiljet ten uit Parijs afkomstig. Een mensch kan even goed in Kassei wonen, voordat hij zich Renée Malvy laat noemen. „Mijn oom heeft me verteld, dat hij niets meer met me te maken wil heb ben." Scherp haalde zij den adem in door haar kleinen, heel licht gebogen neus. „Dat is natuurlijk niet definitief." „Dat is helaas absoluut definitief." Ze wierp hem een onderzoekenden blik toe. „Heb je een stom miteit uitgehaald Ze denkt natuurlijk, dat ik een valsche hand- teekeninggezetheb,dacht hij. Heele eer voor me. Groote poppenkast, de heele wereld 1 „Ik heb een groote domheid begaan, Renée. Een domheid, die niet meer goed te maken is." VIJFDE HOOFDSTUK Een half uur later zaten ze met hun drieën. Renée Malvy had den heer Tieffenbach meegebracht. Dat was een dikke, buitengewoon phlegmatieke meneer, die luidruchtig door zijn neus ademhaalde en in opzichtige gewaden gestoken was. Magnussen sprak zoo weinig, dat het werkelijk beleedigend begon te worden. Hij sloeg er niet eens acht op, welke spijzen Renée Malvy uitkoos, en onverschillig liet hij het gesprek over tooneelrepetities, over het bedrag, dat Edmonde Guy verdiende en over de onbetrouwbaarheid van overeen komsten, die niet schriftelijk zijn vastgelegd, langs zich heen gaan. „Hij doet warempel net, of we al jaren getrouwd zijn," dacht Renée Malvy, en al wijzend met haar fraaie slanke vingers, die zij verzorgde als troe telkinderen, zocht zij een waanzinnige rij kostbare heerlijkheden uit drie werelddeelen bij elkaar, dat vond ze zoo prettig eten. Nee, geen hoofd schotel dat is te zwaar, en dat stompt den smaak af voor de fijnere dingen cocktails, kaviaar., snip, mango's, artisjokken en Stilton-kaas. En daar dan tintelende Bourgogne bij. „U bent een levenskunstenares Tieffenbach maakte vleiend een halve buiging. Zij keek hem glimlachend aan en gaf toen Magnussen door een korten blik te verstaan, dat zij volstrekt niet tevreden over hem was. Tieffenbach was een impressario van de middelste kwaliteit, die goochel de met een tournée door Zuid-Amerika. Ze dacht er geen oogenblik aan, daar op in te gaan 't kwam gewoon niet in haar op, nu Europa te verlaten. Hij was absoluut onbelangrijk ze had hem alleen maar meegenomen, om den kleinen Magnussen te ergeren. Maar hij had wel belangrijk kunnen zijn. Magnussen hoorde zelfs te vinden, dat hij belangrijk was en 't was een brutaliteit van hem, daar maar te blijven zitten als een mummie. Die rare manieren aan de telefoon alWat kon er met hem gebeurd zijn Ze wist, dat hij van plan was, vandaag naar zijn beroemden oom te gaan, om voorschot op de volgende maand te halen; waarschijnlijk had de oude hem een beetje hard aangepakt.... goed, dan kreeg Barbengeyer morgen of overmorgen er nog een wisseltje van Magnussen bij, tegen twintig of vijfen twintig procent 1 Haar gedachten werkten ijverig door. Het was natuurlijk iets heel ge woons, dat een jongmensch schulden maakte, als hij binnenkort een erfenis van twee of drie millioen te wachten had als 't tenminste niet meer was dat kon heel goed, want de oude bezat buiten zijn papierfabriek ook nog bosschen en landerijen in Zuid-Duitschland, en zoo nog een en ander meer. Wat moet zoo'n oude idioot met zoo'n boeltje? 't Is toch 'n ellende, dat t geld zoo ongelukkig verdeeld is. Als Edmonde Guy werkelijk achtduizend ti verdiende, moest zij óók achtduizend hebben maar wie weet, of Tieffenbach er maar niet wat op los kletste, om met zijn wijsheid te pronken, 't Was toch geen goed idee geweest, dat ze hem meegenomen had. Waarvóór eigenlijk? Je kreeg er toch niets dan ruzie mee, en de oom was zeventig eti niet meer overdreven taai. En als ze ooit dien heelen ellendigen rommel niet meer noodig had, impressario's en directeuren en de lieve collega'sen af en toe, als ze er humeur voor had, 't gedoe eens aan ging kijken uit een loge ncu, 't was best de moeite waard, voor zoo'n doel een beetje op je tel len te passen. Dus

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 29