fmm
ÜPlpiït
c^scfle
e FILM
Wat zou het Zeeuwsche landschap zijn
zonder zijn boomen, stoer en fijn
(Waterland kerkje)
Sommige zijn nog bijna kaal,
maar groen worden ze allemaal.
(Middelburg)
De een groeit kaarsrecht
hemelwaarts,
in zon en noodweer
doodbedaard.
(Oostburg)
De ander hangt
er treurend bij,
een voorwerp voor ons
medelij.
(Koudekerke)
Weer and ren, door den wind
verward,
staan kromgetrokken en verward.
(Zanddijk)
Maar al te zamen, droef of blij,"^»
dragen z'aan lentes schoonheid bij.
(Sluiskil)