fifoe* in ficfik Zifftendaal {AtnAamJ.
DOOR F.
12
VRIJDAG 3 JUNI 1932
No. 1
Hoe dan ook," vervolgde Philips langzaam, „met
praten krijgen we ze toch niet terug. Breng me
maar naar bed."
„Dus u bent vast besloten er geen politie bij te halen, meneer
'ja 1" zei Philips, „ja, ik denk er niet over. Breng me maar naar bed."
Als u me dan een arm wilt geven, meneerzei Oiddings.
Wacht eens 1" riep Philips opeens, „breng me eerst den sleutel van het
kabinet. Maar kijk goed toe, dat je het eerst degelijk en wel sluit 1"
Oiddings deed, wat hem gezegd werd.
„Ziezoo," zei Philips zuchtend, „nu zal ik me heel wat veiliger voelen."
En daarop volgde hij Oiddings blindelings en gewillig.
Toen hij wakker werd, wist hij niet of hij een uur of zes weken geslapen had.
De ochtend was hetzelfde voor hem als de middag en de middag als de nacht.
De eenige manier, waarop hij te weten kon komen hoe laat het was, was te
luisteren naar het slaan van de klok en dat kon hem soms zoo lang vallen. Hij
wilde niet schellen, om de kans niet te ioopen, Oiddingsonnoodig vroegte wek
ken. Die arme Giddings had in deze dagen immers zijn rust hard genoeg noodig!
Dus bleef hij rustig liggen afwachten, of hij weer in slaap zou vallen, of dat
Oiddings hem zou komen roepen. Slaap was in dien tijd niets anders voor hem
dan het verliezen van zijn bewustzijn.
Toen Oiddings den volgenden morgen om acht uur zachtjes de deur van
zijn slaapkamer opendeed, vond hij hem op zijn rug liggen en wist daaruit,
dat hij wakker was. Hij sliep nooit op zijn rugaltijd op zijn rechterzijde
met zijn rechterhand onder zijn kussen.
„Bent u al wakker, meneer?" vroeg hij half fluisterend, om zekerheid te
hebben.
jaal eeuwenlang," antwoordde Philips landerig, „zeg me toch in
hemelsnaam eens, hoe laat het eigenlijk is.
„Net acht uur, meneer."
„Acht uur 's morgens
„Ja, natuurlijk, meneer." No 5
„Ik heb anders zoo'n gevoel, of je me
dagen geleden naar bed gebracht hebt,"
zuchtte Philips, „het denken gaat ook zoo gauw. Daar heb je geen idee
van. In een seconde gaan er duizenden gedachten door mijn hoofd heen."
jawel, meneer," zei Oiddings, naar het bad gaande.
Schijnt de zon vroeg Philips weetgierig.
|a, meneer. Het is heel mooi weer vandaag, meneer."
'jVat zou ik dat graag zien," zei Philips, „al was het maar heel eventjes
"Kom, meneer, u krijgt het wel weer gauw genoeg te zien," zei Oiddings
opmonterend, „elke dag is er immers één
„Vandaag is het net een week," zuchtte Philips.
„Uw bad is klaar, meneer.u verwacht die jonge dame om negen uur
Philips verborg zijn wantrouwen.
ja," zei hij, „ik moet voortmaken. Help me dan maar gauw."
Het' aankieeden duurde langer dan gewoonlijk en om negen uur zat hij
nog aan zijn ontbijt. En precies op slag van negenen verscheen miss Larrimore.
Ze kwam heel opgeruimd binnen en riep hem reeds van den drempel af toe
„Goeden morgen, mijnheer Philips en haar stem klonk hem zoo wondervol,
als hij haar nog nooit gehoord had.
Hij had nauwelijks durven hopen, dat ze nog komen zou. Hij had zichzelf
voortdurend voorgepraat, dat ze wel niet komen zou, om zijn teleurstelling
niet al te ondraaglijk te maken. Maar heel diep in zijn hart had hij toch ge
hoopt, dat ze wel komen zou en toen hij dan ook zijn hand uitstak en de hare
omvatte, kwam de duisternis, waarin hij verkeerde, hem niet meer zóó zwart
en somber voor. Hij zou die hand van haar uit duizenden herkend hebben.
Het was een zoo karakteristiek handje, klein en heel zacht en toch stevig en
zelfs sterk. Het omvatte de zijne hartelijk en vriendschappelijk.
„Hoe gaal het vandaag wol met u vroeg ze, trachtend haar hand uit
zijn greep los te maken.