I v, 2e lobbei. No. 1 VRIJDAG 3 JUNI 1932 13 „Ik heb geen pijn," antwoordde hij, ,,ik heb in de laatste dagen trouwens niet veel pijn gehad. En ik ben beter in mijn humeur, wat ik aan u te danken heb. U hebt zonneschijn meegebracht. Hebt u al ontbeten „Ja, dank u. Bent u al heelemaal klaar „Nog niet heelemaal. Ik heb, geloof ik, nog wel wat trek." „Waarin dan?" vroeg ze, „ja, Giddings, ik zal het wel van je overnemen." „Wat koffie I" Giddings ging koffie halen en zij liep naar den spiegel om haar hoed af te zetten en haar haren wat in orde te brengen. Even later kwam Giddings met de koffie binnen. Philips dronk zijn koffie met zooveel mogelijk omhaal op. Hij dronk inet heel kleine slokjes en beweerde, dat het jammer was om zooiets heerlijks snel op te drinken. En hij genoot van haar nabijheid. Eén keer zelfs, toen ze zich over hem heenboog, kwam een krulletje van haar haren tegen zijn wang aan en hij trilde van ongekende vreugde en zijn hart begon wild te kloppen en joeg hem het bloed naar het hoofd. Een oogenblik voelde hij een bijna onoverkomelijk verlangen om haar in zijn armen te nemen. Maar op dat oogenblik trok zij zich als instinctmatig van hem terug en schaamde hij zich over zijn eigen dwaasheid. Maar het ver langen kwam terug, toen ze haar arm door den zijnen stak en hem zachtjes naar zijn zitkamer voerde haar aanraking scheen hem in vuur en vlam te zetten. Hij voelde zich in de war om zijn eigen opgewondenheid. En hij was er dankbaar voor, dat hij zich toch sterk genoeg gevoelde, om zich te be- heerschen. Het was immers iets onmogelijks haar in deze omstandigheden het hof te maken Als hij eens voor zijn heele leven blind bleefAls hij eens geen recht had om haar zijn liefde aan te bieden en van haar liefde te vragen Als hij blind was, mocht hij dat immers niet van haar vorderen „Wat scheelt eraan?" vroeg ze bezorgd, toen ze bemerkte hoe strak en bleek zijn gezicht geworden was. „Och, ik dacht ergens over na," antwoordde hij. „U moet niet aan zulke nare dingen denken, die u ongelukkig maken. Dat is nergens goed voor, noch voor u, noch voor mij, noch voor iemand anders. U bereikt er niets mee. En het is net zoo gemakkelijk om vroolijk en opgeruimd en moedig te zijn. U moet niet zitten tobben. Dat is niets dan nutte- looze krachtsverspilling „Ik wil niet blind worden zei hij, „ik ga nog liever dood." „Maar ti wordt toch ook niet blind, als u maar goed doet wat de dokter zegt „Ik zou wel eens willen weten," zei hij weifelend, „of Burnham me maar niet wat opmontert en de waarheid voor me stil houdt, totdat ik beter in staat ben, die te hooren." „Onzin," zei ze beslist, „waarom zou hij u de waarheid niet zeggen U bent op het oogenblik zoo sterk en zoo gezond als u maar wezen kunt U kunt de waarheid best verdragen. U bent toch geen kind meer Waarom zou hij het dan uitstellen „Omdat hij weet, hoe wanhopig het me maken zou. Ik ga nog liever dood, dan altijd in donker te moeten leven." „Maar dat gebeurt toch niet En de dokter weet heel goed, dat u „Och, maar u weet niet, wat het voor me is.Als het nog maar pijn was, dan zou ik het kunnen dragen. Dan zet je je tanden op elkaar en doorstaat het. Maar dit is veel erger Dat kan niemand zich voorstellen. Dat moet je zelf hebben doorgemaakt, om het te begrijpen. Die hulpbehoevendheid, die onzekerheid, daar hebt u geen idee van En al de gekke gedachten, die zoo bij me opkomen Stel u toch eens voor, dat aan Giddings iets overkwam, en dat ik hier hulpeloos en alleen zou zitten en geen stap zonder levensgevaar doen kon lederen keer, als hij mijn drankje inschenkt, vraag ik me af, of hij het goede fleschje wel genomen heeft. En dan het spreken met anderen. U kunt niet gelooven, hoeveel het waard is om daarbij iemands gelaatsuitdrukking te kunnen waarnemen, om zijn bedoeling te kunnen begrijpen." „U bent oververmoeid en overwerkt," zei ze zachtjes, „uw zenuwgestel heeft rust noodig. U overdrijft al die dingen. En op slot van zaken is die blindheid van u een heel tijdelijk ding. Uw oogen onder het verband zijn er best aan toe.... alleen maar wat overspannen geweest. Denk nu toch niet meer aan al die nare dingen. Ik zal u wel wat gaan voorlezen." Er lag iets bijzonder geruststellends in haar stem. Hij leunde achterover en liet zich in de kussens van zijn stoel wegzinken. De krant ritselde. Ze toonde een bijzonder goede keuze in de berichten, die ze hem voorlas en sloeg alles, wat drukkend op hem zou kunnen werken, over. En ofschoon ze heel wat onbelangrijks voorlas, werd het voor hem belang rijk door de manier, waarop ze het voorlas en door den lieflijken klank van haar stem. Toen Burnham tegen den middag kwam, werd het lezen onderbroken en miss Larrimore weer naar de bibliotheek verbannen. Daarop moest Giddings komen om hem bij het verbinden te helpen. Te voren had de dokter reeds met Giddings in de keuken alles voor het nieuwe verband klaar gemaakt. Zoodra de deur zich achter het meisje gesloten had, begon de dokter grimmig „Wat is dat nou weer, wat Giddings me vertelde over dien diefstal uit je verzameling Philips begon te tieren en te razen en werd woedend over Giddings. „Die kerel kletst veel te veel naar mijn zin I" bromde hij. „Daar twijfel ik geen oogenblik aan. Maar toch heeft hij in dit geval geen enkel onheil ermee gesticht. Je was toch zeker niet van plan het geheim te houden, wel „Ik zie er heelemaal geen voordeel in om het publiek te maken," ant woordde Philips, „iemand heeft van mijn toestand gebruik gemaakt om me drie van mijn miniaturen te ontfutselen, maar ik weet op geen stukken na, wie het gedaan heeft. En ik zie geen kans om erachter te komen, wie het gedaan heeft of ze terug te krijgen en dus doe ik mijn best maar om de heele zaak te vergeten. Of ik er al over zit te tobben.dat doet me in geen geval goed. En hoe minder ik erover hoef te zeggen of te hooren, des te liever is het me." Dokter Burnham keek zijn patiënt aan. „Stel je niet zoo dwaas aan, Philips I" zei hij brommerig, „en probeer mij niet voor den gek te houden. Als Giddings me de heele zaak nauwkeurig ver teld heeft,dan moet jij er net zoo goed als ik een meening over op na houden." „En wat is jouw meening dan wel vroeg Philips norsch. Zijn manier van spreken was nu juist niet geschikt om een verklaring uit te lokken, maar als oude vriend gaf de dokter zijn eigen meening toch ten beste. „Je weet heel goed, wat ik bedoel. Giddings en ik zijn de twee eenige lui geweest, die gisteren hier in de kamer zijn geweest, behalve miss Larrimore. En je hebt toch zeker geen reden oin ons te verdenken Philips zei eeni ge oogenblikken geen woord en deed zijn best om zijn woede die hem onredelijk dreigde te maken, te overmees teren. Het was ai erg genoeg, dat er bij hemzelf verdenkingen waren opgekomen, maar het was iets ondraaglijks, om die verdenkingen in te genwoordigheid van Giddings te hooren uitspreken. „Bedoel je er wer kelijk op aan te stu ren, dat dat meisje de schuldige zou zijn?" vroeg hij ten slotte woedend. „Ja, dat doe ik zeker," antwoordde Burnham, „ik meen, dat alles er met nood zakelijkheid op wijst, dat alleen zij 't gedaan kan hebben." „Ik zou jou net zoo lief verdenken 1" riep Philips woedend.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 13