&pott-geeótcktft.
No. 1 VRIJDAG 3 JUNI 1932 29
er worden groote namen genoemd, en er begint een verwoede strijd, door
ingezonden stukken begeleid, tusschen de geesten, wel te verstaan van
de geesten, die in min of meer menschelijke lichamen zijn opgesloten, door
gewone menschen ook menschen genoemd.
Ten slotte gaat het geval uit als een nachtkaars, en Kleizanderveen of
Nederberkenhove verzinkt weer in de vergetelheid.
In de groote steden komen de gevallen minder dikwijls voor, hoewel
er daar veel meer menschen zijn, die aan geesten gelooven. Misschien komt
dat, doordat er in een groote stad zooveel overheden zijn, en als geesten
èrgens het land aan hebben, dan is 't aan overheden. Of ze dat met recht
doen, staat nog te bezien.
In ieder geval scheen het huis Mahrenholzstraat 17 de uitzondering
te willen zijn, die den regel bevestigt.
Daar spookte het.
Op de allereerste verschijnselen werd geen acht geslagen.
Dat een trapleuning afbreekt, als men er tegenaan leunt, komt in negen
ennegentig van de honderd gevallen hieruit voort, dat het hout rot is de
laatste reparaties in het huis Mahrenholzstraat 17 dateerden trouwens van
den tijd vóór den oorlog.
Mevrouw Giesecke, de echtgenoote van den postambtenaar op de eerste
verdieping, stond in een verbitterden woordenstrijd met den teekenaar
Bleisenkel, wiens ongeregeld en rumoerig leven haar sedert geruimen tijd
een doorn in het oog en een dierbaar onderwerp van gesprek was.
„Het gaat mij natuurlijk geen steek aan, wat u doen of laten wilt, meneer
Bleisenkel
„Ik ben 't voor 't eerst van mijn leven heelemaal met u eens, mevrouw
Giesecke
„Maar ik moet u toch verzoeken, zoolang u hier in huis woont, u fatsoen
lijk te gedragen, dat is toch zeker niet te veel verlangd, wel
„Wat bedoelt u daarmee, mevrouw Giesecke
De korte dikke dame liet de ééne hand op haar heup steunen.
,,'t Is absoluut ongepast, dat iemand 's nachts om twee uur met een
papieren muts op en een vuilnisbak onder zijn arm thuiskomt, meneer Bleis
enkel," zei ze verbitterd. „Ik heb zes onschuldige kinderen, daar moogt u wel
eens een beetje meer om denken En die visite, die u krijgt, ook. Gister
avond bijvoorbeeld.
„Hoort u eens, mevrouw Giesecke! Ik heb zooveel respect voor uw
moederlijke zorgen, om aan te nemen, dat uw zes onschuldige kinderen
's nachts om twee uur niet meer de trappen op en af gaan en als we boven
opzolder vroolijk zijn, kunt u er één hoog nooit last van hebben. Twee hoog
klagen ze nooit. Ik bén wel eens om twee uur thuis gekomen, maar toen
lagen uw kinderen natuurlijk in hun bedjes, mevrouw Giesecke, en als ze in
hun bedjes liggen, kunnen ze nooit zien, wat ik op m'n hoofd of onder m'n
Liechtenstein het op had kunnen vangen, zouden zijn ooren getuit hebben.
Op de plaats, waar hij zijn naam, of liever zijn namen, had moeten zetten,
stond het volgende
„Ik begrijp geen steek van de heele comedie. Maar ze is werkelijk aller
liefst. Hartelijk gefeliciteerd Als jullie getrouwd zijn zal ik zorgen, dat de
blauwe logeerkamer in orde is."
NEGENDE HOOFDSTUK
\7an tijd tot tijd bij voorkeur in den zomer, als er zóó weinig gebeurt, dat
men zich gedwongen ziet, de kleinste ongelukjes uit te buiten duiken
in de Berlijnsche kranten de spookhuizen op.
In de een of andere afgelegen streek in een huis op de grens van een
dorp, dat nog ruïnen bezit uit den dertigjarigen oorlog, of minstens uit den
zevenjarigen oorlog of in een molen, waar zich wel eens iemand opgehangen
heeft, worden dan iederen nacht eigenaardige geluiden gehoord.
De bewoners schrikken wakker van voetstappen, die dreunend over
den vloer boven hen gaan, en als men dan, met een kaars in de ééne en
een knuppel of pook in de andere hand, dapper naar boven gaat en de kamer
binnentreedt, is er niemand.
Dan gaan den volgenden nacht de ruiten aan 't kletteren, een ver
schijnsel, waaraan de Berlijner, sedert de autobussen zijn ingevoerd, meer
dan gewend is, maar dat voor dorpelingen in Sïlezïë of op de Lüneburger
heide nog de bekoring der nieuwheid heeft.
Als 't goed gaat, klinken er dan ook nog zonderlinge en onverstaanbare
stemmen, potten en pannen vliegen vanzelf van de planken of vliegen, door
onzichtbare handen gedreven, door de kamer.
In een paar dagen en nachten zijn de bewoners murw, en niets ter wereld
kan hen bewegen, in zoo'n spookkamer een nacht door te brengen.
Zij gaan verhuizen, er wil niemand meer in het pand wonen, en de be
volking van twintig kilometer in den omtrek maakt voortaan een grooten
boog om het huis heen.
Dan komt het tweede bedrijf.
Een journalist, een particulier detective of een sportsman komt naar
het dorp, vanwege zijn beroep of om een weddenschap, hij hoort 's avonds
door de stamgasten van Het Vliegende Paard of De Gouden Krans de ge
schiedenis van het huis vertellen, glimlacht en gaat er kampeeren, met een
revolver naast zich en een goed werkende zaklantaarn aan iederen kant.
Dan volgt er in de meeste gevallen niets meer. Spoken schijnen het
land te hebben aan die moderne beroepen en nemen tegenover zulke lieden
een voorname terughoudendheid in acht.
Maar telkens opnieuw gaat het aan 't ruischen in het bosch der bladen,