DOOR FELIX RICHARDS 52 VRIJDAG 10 JUNI 1932 DE ROEM No. 2 die brug over kon komen, zonder een wit paard en een meisje met rood haar te ontmoeten. Vreemde bewering.... Hij kon makkelijk eens kijken, of 't uitkwam. Hij liep langzaam, kijkend naar rechts en links. Paarden waren er in alle kleuren en for maten, maar geeneen wit. En meisjes waren er ook blondjes en zwartjes genoeg, maar róód zag hij niet. Maar toen hij aan 't eind van de brug was, en alle hoop wou laten varen, stak er een keurig gekleed meisje over, van den kant van 't station. Bellamy bleef stokstijf staan. Haar haar was onmiskénbaar rood, koperrood, en met wel behagen zag de reclame-agent er het stukje licht groen bij, dat uit het manteltje van haar costuum kwam kijken. Het meisje stond even te praten met den ver keersagent, Bellamy zag, dat ze buitengewoon mooi was, en de glimlach, dien zij den man in uniform gaf, liet een prachtige rij gave, witte tanden zien. Toen keerde zij zich om en liep naar de rij taxi's. Maar die glimlach had den heer Bellamy aan zaken herinnerd en wel aan Davenhill's Tand pasta. Snel werkte zijn brein. Die glimlach was te goed voor een verkeersagent. Reeds zag het oog der verbeelding dat meisje glimlachen op alle aanplak borden van Brittanje. De kleuren klopten precies koperrood en lichtgroen de cartonnetjes van Davenhill's Tandpasta waren lichtgroen In zijn enthousiasme stapte hij van het trottoir zonder rond te kijken. Hij voelde een schok tegen zijn schouder, en tollend kwam hij midden op den weg terecht. Voor 't oogenblik besefte hij niets meer. Richard Chalmers had last van zijn geweten. Het was nu drie jaar geleden, dat hij uit het slaperige stadje Hollyhurst naar Londen was gekomen, om roem en fortuin te winnen als portretschilder. Met het inrichten van zijn statige atelier had hij het grootste deel van de edelmoedige gave van zijn oom verteerd. Hij had spoedig ontdekt, dat zij, die de diensten van portretschilders zochten, weinigen waren maar hij had een invloedrijken en ijdelen klant ge vonden, die in zijn werk viel, en hem nu en dan een opdracht bezorgde. Maar toen het eenmaal zoover was, had hij de ijdelheid begrepen van zijn vroegere eerzucht. Om geld te verdienen teekende hij nu en dan een aan plakbiljet of een prent voor een tijdschrift en dat had hij in 't begin een verlaging van zijn kunst gevonden maar als hij werkte voor de vrienden van den ijdelen man begreep hij, dat hij ook voor hén zijn kunst verlaagde naar hun wenschen en grillen moest hij zich evengoed schikken, als naar de eischen van de reclame en van den publieken smaak. En nu hij drie jaar in Londen was, had hij last van zijn geweten. Ten eerste had hij nooit den zede lijken moed gehad, zijn oom te vertellen, hoe hij tegenwoordig zijn talenten gebruikte en ten tweede was er Enid Enid was de andere gunsteling van zijn oom een pleegkind en zij had geschreid, toen hij dapper uittrok, op zoek naar den roem. In 't begin hadden zij elkaar geschreven, maar drie jaar is een lange tijd de correspondentie was verkwijnd. Vaak had Chalmers er aan gedacht, naar Hollyhurst terug te gaan maar de trots hield hem tegen. „Ik kom je halen, als ik beroemd ben," had hij tegen Enid gezegd en hij had den moed niet, haar te schrijven of te vertellen, dat hij zijn oude eer zucht had prijsgegeven. Op een avond had hij een pakje oude brieven in handen gekregen. „Zou ze nog om mij geven?" dacht hij, toen hij ze las, en eerbiedig legde hij ze terug in de la. Dag aan dag streed hij met zijn trots. Soms had hij bijna overwonnen maar dan bracht de her innering aan die afscheidswoorden telkens weer de nederlaag. Toen kwam er op een morgen een brief van den ijdelen man, met de boodschap, dat lord en lady Calthorpe binnenkort in de stad zouden komen, en hem waarschijnlijk een bezoek zouden brengen, omdat het portret van den ijdelen man hun zoo goed had geleken. Er was ook een brief van een reclame-agent, die schetsen en ideeën vroeg voor een nieuwe reclame - er kon een mooie opdracht volgen. Dien brief stak Chalmers met zakelijke koelheid in zijn zak. Hij wist, dat wel tien artisten dien ochtend een gelijkluidenden brief ontvangen zouden hebben. Hij zou daar later wel eens over denken. Nu bleef zijn aandacht bij den eersten brief, die weer een stukje van zijn oude eerzucht had opge rakeld. Misschien versloeg de ijdelheid van zijn begun stiger zijn eigen trots misschien vond hij een opdracht van een lord voldoende lijken op roem Hoe 't zij, een kwartier na ontvangst van den brief van den ijdelen man sprong hij in een taxi, om den trein te nemen naar Hollyhurst. De reis, die eenige uren duurde, bracht hem aan 't denken. Wat was hij eigenlijk een ezel geweest Hij verwenschte zijn trots. Wat moest Enid wel gedacht hebben En als er eens een ander ge komen was Hij had niet eens 't recht, haar iets kwalijk te nemen, als ze al getrouwd was Toen Dick aan het slaperige stationnetje den trein uitsprong kwam de chef hem tegemoet. „Hè, meneer Chalmers !"riep hij met een stralend 3c Jtifn-aak. gezicht. „Zien we u eindelijk weer eens? Juffrouw Enid was een uurtje geleden hier. Ze ging u op zoeken in London." „Wanneer gaat er een trein terug?" vroeg Chalmers aanstonds. „Twee uur," gaf de stationschef ten antwoord. „U gaat toch zeker niet direct weer weg? 't Is half twee Chalmers antwoordde niet, maar holde naar het postkantoor, en telegrafeerde naar Enid, aan zijn Londensch adres „Ik kom dadelijk terug. Wacht op me. Dick." De heer Bellamy Johnson was zijn dagelijksche wandeling aan 't maken op doktersvoorschrift. Hij was een klein rond mannetje, met een kaal hoofd en scherpe grijze oogen. Van zijn vak was hij reclame-agent. Toen hij den voet zette op de Londensche Brug dacht hij aan zijn grootmoeder. Van haar had hij 't eerst het oude verhaaltje gehoord, dat je nooit

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 20