No. 2 VRIJDAG 10 JUNI 1932 %e avond, waait omt den 'fyód (bij Zutpfien). hun huisheer, gelijk eens de gevangen Christenen voor Caligula of Nero. Maar niet met even groote berusting. Het was met den besten wil van de wereld ook niet meer uit te houden. De woning van Bleisenkel lag in asch en puin. Hij kon niet teekenen, zei hij hij was al zijn klanten aan 't kwijtraken. Het liet den heer Pietsch steenkoud. „Kan ik 't helpen, dat u uw kachel stookte met ontplofbare stoffen Bleisenkel protesteerde verwoed, maar zijn opmerkingen werden niet eens aangehoord. „Als u dien rommel niet in de kachel gestopt hebt, wie heeft 't dan ge daan Ik misschien? Ik ben toch geen klein kind, meneer.... meneer.... Bleisenkel Men hoefde den heer Pietsch maar even aan te kijken, om hem althans daarin gelijk te geven. Als een springvloed golfden van alle kanten de klachten op hem aan, over de electriciteit, die niet werkte, en over de ontzettende ramp met de waterleiding, die 't heele huis ruïneerde maar hij stond pal als een rots, met een gezicht als van ijs. „Ik heb die kwestie laten onderzoeken," zei hij. „Volgens mijn infor maties moet ik die dingen niet in orde laten maken maar u, en ik zou u raden, het een beetje gauw te doen, anders krijgt u vast en zeker last met bouw- en woningtoezicht." Er ging een gehuil van schrik op. Bij Siegfried Blutstein knapte er iets van binnen. In 't algemeen hield hij zich trouw aan zijn princiep, zich van allen twist en strijd zoo ver mogelijk te houden, maar wat te veel was, was te veel, en hij besloot, dien kerel met zijn walrussengezicht eens te vertellen, hoe de dingen in elkaar zaten. „Nu wil ik u toch even iets zeggen, meneer Pietsch," begon hij, en hij kwam den huisheer zoo nabij, dat het leek, of hij de haren van diens snorre- baard wilde tellen. „U kunt ons nog veel meer vertellen, maar nooit, dat wij aansprakelijk zijn voor de beestachtige toestanden, die op 't oogenblik in ons huis heerschen." „Bravo," zei mevrouw llona Manthey van harte. Blutstein wierp haar een korten, dankbaren blik toe en ging toen met nieuwen moed voort. „Waar zou dat in 's hemelsnaam heen moeten? Kijkt u de dingen toch eens aan, zooals ze zijn, en niet, zooals u ze graag zou willen hebben Er is in dat huis totaal niets meer in orde, alles is kapot. De waterleiding is kapot, de electriciteit is kapot, de trapleuning is kapot 't heeft dien armen meneer Bleisenkel bijna zijn leven gekost, en mevrouw Qiesecke een zenuwtoeval. De kachels springen uit elkaar, alle woningen zijn onder water gezet en zoo goed als onbewoonbaar, dat wordt toch werkelijk wel een beetje al te bar, meneer Pietsch. Ik zou wel eens willen zien, wat u zei, als u Mahrenholz- straat 17 woonde. Ten slotte heeft een huisbaas niet enkel rechten, maar ook plichten." „Bravo," zei de bevallige weduwe nog eens, en mevrouw Giesecke gaf haar man een veelbeteekenenden stoot in zijn ribben. Zij vond, dat hij zich niet zoo druk met het opzichtige mensch hoefde te bemoeien. De postambtenaar staarde haar aan met een blik van niet begrijpen. De heer Pietsch echter deelde de meening van meneer Blutstein heelemaal niet, en hij begon dat uiteen te zetten. Hij stond tot dit doel zelfs op, waarbij hij de schrijftafel met zijn lichaams omvang een eind verschoof. „Zoo, zoo. Laat ik u dan het volgende vertellen. Uit mijn informaties is gebleken, dat al die beschadiging van het perceel Mahrenholzstraat 17 toegeschreven moet worden aan oorzaken, die niet tot de gewone oorzaken gerekend kunnen worden." „Heb ik 't niet gedacht schoot het door het brein van mevrouw Gie secke, en zij gaf haar man nog een stomp. Als hij er Weissenberg bij geroepen had maar de mannen willen altijd alles beter weten. Het schijnt, dat we met moedwillige beschadiging te doen hebben, dat er iemand aan de hoofdleiding van de waterleiding geknoeid heeft en aan den electrischen meter, en die kwestie met die kachel is ook heel eigenaardig. Als dat soms een doorgestoken kaart is van de huurders, omdat ze alles door mij willen laten vernieuwen, dan dank ik de heeren hartelijk. Zooiets moeten ze maar met iemand anders uit zien te halen, met iemand, die gek genoeg is, om er in te loopen. Als de woningen u niet meer bevallen! zal ik u met alle genoegen van uw huurcontract ontslaan. Met alle genoegen! dat kan ik u verzekeren. Ik krijg mijn huis zonder u óók wel verhuurd. hier"en de heer Pietsch sloeg op de schrijftafel, waarop allerlei papieren lagen, „ik krijg iederen dag aanvragen. Zooveel ik maar wil. Hier heb ik er een voor kantoorgebruik, dat brengt me veel meer op, dan u met z'n allen, dus geneer u maar niet, precies zooals u wilt. Alle verdere stappen blijf ik mij voorbehouden." Siegfried Blutstein keerde zich op zijn hakken om. „We zuilen 't er voor vandaag maar bij laten," zei hij, en hij ging, maar niet zonder bliksemsnel een blik geworpen te hebben op het papier, dat boven aan lag op het bureau van den huiseigenaar. Dat deed hij eigenlijk heelemaal uit gewoonte, en als Siegfried Blutstein ergens geoefend in was, dan was het in de kunst, brieven te lezen, die met den kop naar hem toe lagen. Dat gaf nu en dan volkomen inlichtingen over de prijzen van concurrenten. In dit geval echter gaf het hem slechts deze ééne mededeeling: dat de afzender Hoogachtend Edgar Magnussen had onderteekend, en daar was niet veel mee te beginnen. (Wordt voortgezet)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 31